EUR-Lex De toegang tot het recht van de Europese Unie

Terug naar de EUR-Lex homepage

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 51998HB0007

Aanbeveling van de Europese Centrale Bank van 7 juli 1998 betreffende de vaststelling van bepaalde maatregelen ter vergroting van de rechtsbescherming van eurobankbiljetten en -munten (ECB/1998/7)

PB C 11 van 15.1.1999, blz. 13–15 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

31999Y0115(01)

Aanbeveling van de Europese Centrale Bank van 7 juli 1998 betreffende de vaststelling van bepaalde maatregelen ter vergroting van de rechtsbescherming van eurobankbiljetten en -munten (ECB/1998/7)

Publicatieblad Nr. C 011 van 15/01/1999 blz. 0013 - 0015


AANBEVELING VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK van 7 juli 1998 betreffende de vaststelling van bepaalde maatregelen ter vergroting van de rechtsbescherming van eurobankbiljetten en -munten (ECB/1998/7) (1999/C 11/08)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gelet op de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank (verder aan te duiden als de "statuten"), inzonderheid op artikel 34, lid 1,

Overwegende dat Verordening (EG) nr. 974/98 van de Raad van 3 mei 1998 over de invoering van de euro (1) voorziet in een driejarige overgangsperiode tussen de datum van invoering van de euro en het in omloop brengen van eurobankbiljetten en -munten door het Europees Stelsel van centrale banken (verder aan te duiden als het "ESCB") en de lidstaten;

Overwegende dat sommige instellingen en economische subjecten in euro luidende muntstukken en bankbiljetten hebben uitgegeven die niet de hoedanigheid van wettig betaalmiddel hebben; dat dergelijke verschijnselen waarschijnlijk zullen toenemen naarmate de datum dichterbij komt waarop eurobankbiljetten en -munten in omloop worden gebracht, in sommige gevallen met de bonafide bedoelingen om het publiek met de nieuwe gemeenschappelijke munt vertrouwd te maken;

Overwegende dat de uitgifte van eurobankbiljetten of -munten die geen wettig betaalmiddel zijn, zelfs als dit gebeurt met de bedoeling de bevolking tijdig vertrouwd te maken met de op handen zijnde overgang op de euro, kan leiden tot ongewenste praktijken, fraude en vergissingen, waarvan met name ouderen en personen die slecht geïnformeerd zijn, het slachtoffer zullen zijn;

Overwegende dat in de meeste lidstaten wetgeving van kracht is volgens welke de uitgifte van in de nationale munteenheid luidende muntstukken en bankbiljetten is voorbehouden aan de nationale monetaire autoriteiten; dat in artikel 105 A, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (verder aan te duiden als het "Verdrag") als volgt is bepaald: "De ECB heeft het alleenrecht machtiging te geven tot de uitgifte van bankbiljetten binnen de Gemeenschap. De ECB en de nationale centrale banken mogen bankbiljetten uitgeven. De door de ECB en de nationale centrale banken uitgegeven bankbiljetten zijn de enige bankbiljetten die binnen de Gemeenschap de hoedanigheid van wettig betaalmiddel hebben."; dat het wettelijk stelsel van de lidstaten de onbevoegde uitgifte van bankbiljetten moet voorkomen;

Overwegende dat voor de toepassing van deze aanbeveling onder "bankbiljetten en muntstukken die geen wettig betaalmiddel zijn", worden verstaan bankbiljetten en muntstukken die hetzij slechts losjes zijn gebaseerd op de ontwerpen van eurobankbiljetten en -munten met de hoedanigheid van wettig betaalmiddel, of een imitatie vormen van werkelijke bankbiljetten of -munten en met werkelijke bankbiljetten of -munten verward zouden kunnen worden en worden uitgegeven om als betaalmiddel te worden gebruikt binnen een beperkt gebied, voor een beperkte periode of voor een beperkt aantal producten of diensten, of die anderszins bij betalingen tot verwarring zouden kunnen leiden omdat ze wijd verspreid worden;

Overwegende dat de overgang op de euro betekent, voor wat bankbiljetten betreft, dat een compleet nieuwe reeks ontwerpen en denominaties van bankbiljetten in omloop moet worden gebracht en de hoedanigheid van wettig betaalmiddel krijgt binnen een geografisch gebied dat de huidige territoriale grenzen waarbinnen nationale bankbiljetten worden gebruikt, overschrijdt; dat het grote publiek door de nieuwheid van de ontwerpen aanvankelijk niet vertrouwd zal zijn met de nieuwe denominaties en ontwerpen van de eurobankbiljetten en -munten; dat de wettelijke regelingen die binnen dit grotere circulatiegebied van bankbiljetten op valsmunterij van toepassing zijn, van lidstaat tot lidstaat verschillen; dat eurobankbiljetten ook buiten de geografische grenzen van de Monetaire Unie als reservevaluta zullen worden aangehouden, waardoor de eurobankbiljetten binnen een groter geografisch gebied in omloop zullen zijn; dat deze combinatie van factoren zou kunnen bijdragen aan vergroting van het risico van het namaken of vervalsen van bankbiljetten in de periode voorafgaande aan en volgend op de datum van uitgifte van de eurobankbiljetten;

Overwegende dat de risico's van valsmunterij waarschijnlijk zullen toenemen, gezien de technologische middelen die momenteel voor de reproductie van bankbiljetten beschikbaar zijn; dat op dit moment technische apparatuur beschikbaar is waarmee de aanwezigheid van bankbiljetten kan worden ontdekt in kleurenkopieerapparaten en scanners en de reproductie daarvan kan worden voorkomen; dat eurobankbiljetten worden voorzien van de nodige technologische kenmerken om de effectiviteit van dergelijke apparatuur te garanderen; dat wettelijke middelen moeten worden overwogen om het gebruik van dergelijke technische apparatuur voor kleurenkopieerapparaten en scanners binnen de Europese Gemeenschap verplicht te stellen, teneinde de economische subjecten te beschermen tegen de vergrote risico's van het namaken en vervalsen van bankbiljetten; dat de resolutie van de Raad van 18 december 1997 waarin de prioriteiten zijn neergelegd voor samenwerking op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken gedurende de periode van 1 januari 1998 tot de datum van inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam (2), prioriteit gaf aan bestrijding van het gebruik van nieuwe technologieën voor criminele doeleinden en gebruik van deze technologieën voor misdaadbestrijding;

Overwegende dat de inspanningen voor het voorkomen van valsmunterij zowel een aangelegenheid zijn van de Gemeenschap, op grond van haar competentie met betrekking tot de gemeenschappelijke munt, als van de lidstaten, op grond van de competentie van de lidstaten op het terrein van het strafrecht en van beleidsmaatregelen ter bestrijding van de georganiseerde misdaad;

Overwegende, echter, dat het ESCB er groot belang bij heeft alle noodzakelijke maatregelen te nemen om te zorgen voor een soepele overgang naar de volledige invoering van de euro en de aanvaarding van de eurobankbiljetten door het publiek; dat dit belang vereist dat een aanbeveling wordt geformuleerd waarin bepaalde beleidsdoelstellingen worden neergelegd, terwijl het aan de bevoegde autoriteiten van de Europese Unie en de lidstaten wordt overgelaten deze doelstellingen in overweging te nemen en de noodzakelijke maatregelen voor hun uitvoering vast te stellen;

Overwegende dat de Raad van de Europese Unie en de lidstaten de aanstaande uitgifte van bankbiljetten van de eenheidsmunt dienen te zien als een gebeurtenis die tot een herziening van het huidige beleid van de lidstaten inzake de bestrijding van valsmunterij aanleiding zou moeten geven;

Overwegende dat artikel K.1 van het Verdrag betreffende de Europese Unie voorziet in politiële samenwerking ter voorkoming en bestrijding van ernstige vormen van internationale misdaad; dat artikel 2, lid 2, van de Europol-overeenkomst van 26 juli 1995 (3), van de Raad van de Europese Unie een besluit met eenparigheid van stemmen vereist om de Europese politiedienst op te dragen de vervalsing van geld en betaalmiddelen aan te pakken; dat de Europese Commissie ook de organisatie van de samenwerking tussen de nationale politiediensten op het terrein van de vervalsing van geld en betaalmiddelen zou kunnen worden toevertrouwd; dat deze samenwerking idealiter volledig tot stand moet zijn gebracht voordat de eurobankbiljetten en -munten worden geïntroduceerd,

BEVEELT AAN:

1. De lidstaten en communautaire instellingen dienen de uitgifte, het bezit en het gebruik van eurobankbiljetten en -munten die geen wettig betaalmiddel zijn, niet te bevorderen maar juist te ontmoedigen en streng te controleren, in het bijzonder in de periode vóór 1 januari 2002.

2. De lidstaten dienen gebruik te maken van de wettelijke middelen die nodig zijn om te zorgen voor de naleving van het verbod op de onbevoegde uitgifte van bankbiljetten, overeenkomstig artikel 105 A, lid 1, van het Verdrag. Bestaande nationale wetgeving die het alleenrecht beschermt van nationale centrale banken om nationale bankbiljetten uit te geven, dient waar nodig vóór 2002 zodanig te worden aangepast dat daarin het ingevolge het Verdrag aan de ECB toegekende alleenrecht met betrekking tot bankbiljetten wordt erkend.

3. De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat ontwerpen van bankbiljetten auteursrechtelijke bescherming kunnen genieten.

4. De Raad van de Europese Unie, de Europese Commissie en de lidstaten dienen een herziening van het huidige beleid inzake de bestrijding van valsmunterij te overwegen, met als doel er een een zaak van algemeen belang van te maken; het evalueren van de noodzaak van harmonisatie van strafrechtelijke bepalingen op het terrein van valsmunterij; het bewerkstelligen van een grotere institutionele, justitiële en politiële samenwerking; het daartoe opstellen van nieuwe overeenkomsten; het streven naar een betere coördinatie met regeringen en organisaties die geen lid zijn van de Europese Unie; het analyseren van de nieuwe technologische middelen die voor het namaken en vervalsen van bankbiljetten beschikbaar zijn; en het uitvoeren of overwegen van eventuele andere maatregelen.

5. Overwogen dient te worden de samenwerking tussen nationale politiediensten op het terrein van vervalsing van geld en betaalmiddelen te organiseren, hetzij via de Europese politiedienst (Europol) of via de Europese Commissie, en de ECB daarbij te betrekken.

6. De Europese Commissie en de lidstaten dienen te overwegen voorstellen te doen voor wettelijke maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat vervalste eurobankbiljetten bij ontdekking door kredietinstellingen en andere eenheden die contant geld ontvangen en hanteren, worden vastgehouden en vervolgens overhandigd aan het bevoegde gezag.

7. Overwogen moet worden Gemeenschapswetgeving in te voeren waarmee verplicht wordt gesteld dat in kleurenkopieerapparaten en apparaten waarmee grafische reproducties kunnen worden gemaakt - hetzij in de Gemeenschap geproduceerd of geïmporteerd van buiten de Europese Gemeenschap - technische apparatuur wordt geïnstalleerd waarmee de aanwezigheid van bankbiljetten kan worden ontdekt en hun reproductie voorkomen.

Teneinde er zeker van te zijn dat in andere landen een soortgelijk regime wordt gevolgd, wordt aanbevolen om tegelijkertijd een internationale overeenkomst voor te bereiden.

8. Deze aanbeveling is gericht tot de Raad van de Europese Unie, het Europees Parlement, de Commissie van de Europese Gemeenschappen en de lidstaten.

9. Deze aanbeveling wordt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen gepubliceerd.

Gedaan te Frankfurt am Main, 7 Juli 1998.

De President van de ECB

Willem F. DUISENBERG

(1) PB L 139 van 11.5.1998, blz. 1.

(2) PB C 11 van 15.1.1998, blz. 1.

(3) PB C 316 van 27.11.1995, blz. 2.

Naar boven