EUR-Lex De toegang tot het recht van de Europese Unie

Terug naar de EUR-Lex homepage

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 32013D0035

2013/645/EU: Besluit van de Europese Centrale Bank van 26 september 2013 inzake aanvullende met herfinancieringstransacties van het Eurosysteem en de beleenbaarheid van onderpand verband houdende maatregelen (ECB/2013/35)

PB L 301 van 12.11.2013, blz. 6–12 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Juridische status van het document Niet meer van kracht, Datum einde geldigheid: 30/04/2015; opgeheven door 32015D0009

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2013/645/oj

12.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 301/6


BESLUIT VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 26 september 2013

inzake aanvullende met herfinancieringstransacties van het Eurosysteem en de beleenbaarheid van onderpand verband houdende maatregelen

(ECB/2013/35)

(2013/645/EU)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, inzonderheid het eerste streepje van artikel 127, lid 2,

Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, inzonderheid het eerste streepje van artikel 3.1, artikel 12.1, artikel 14.3 en artikel 18.2,

Gezien Richtsnoer ECB/2011/14 van 20 september 2011 betreffende monetairebeleidsinstrumenten en -procedures van het Eurosysteem (1) en Besluit ECB/2013/6 van 20 maart 2013 houdende de regels betreffende het gebruik van door de overheid gegarandeerde ongedekte bankbrieven voor eigen gebruik als onderpand voor monetairebeleidstransacties van het Eurosysteem (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Conform artikel 18.1 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, mogen de Europese Centrale Bank (ECB) en de nationale centrale banken van de lidstaten die de euro als munt hebben (hierna „de NCB’s” genoemd) krediettransacties verrichten met kredietinstellingen en andere marktpartijen, waarbij de verleende kredieten worden gedekt door toereikend onderpand. De standaardvoorwaarden waaronder de ECB en de NCB’s bereid zijn krediettransacties te verrichten, waaronder de beleenbaarheidscriteria van onderpand voor krediettransacties van het Eurosysteem, zijn vastgelegd in bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14 en Besluit ECB/2013/6.

(2)

Richtsnoer ECB/2013/4 van 20 maart 2013 inzake aanvullende tijdelijke maatregelen betreffende herfinancieringstransacties van het Eurosysteem en de beleenbaarheid van onderpand, en tot wijziging van Richtsnoer ECB/2007/9 (3) en Besluit ECB/2013/22 van 5 juli 2013 inzake tijdelijke maatregelen betreffende de beleenbaarheid van door de Republiek Cyprus uitgegeven of volledig gegarandeerde verhandelbare schuldbewijzen (4), voerden aanvullende tijdelijke met de beleenbaarheid van onderpand verband houdende maatregelen in voor krediettransacties van het Eurosysteem.

(3)

Conform paragraaf 1.6 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14 kan de Raad van bestuur te allen tijde besluiten tot aanpassing van de instrumenten, voorwaarden, criteria en procedures voor de tenuitvoerlegging van de monetairebeleidstransacties van het Eurosysteem.

(4)

Op 17 juli 2013 besloot de Raad van bestuur het risicobeheersingskader verder aan te scherpen, zulks door aanpassing van de beleenbaarheidscriteria en de surpluspercentages die van toepassing zijn op onderpand voor krediettransacties van het Eurosysteem en door vaststelling van bepaalde aanvullende maatregelen ter verbetering van de algehele consistentie van het kader en de praktische implementatie ervan.

(5)

De in overweging 4 genoemde besluiten dienen vastgelegd te worden in een ECB-besluit,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van en aanvullingen op enige bepalingen van Richtsnoer ECB/2011/14

1.   De regels voor het uitvoeren van monetairebeleidstransacties van het Eurosysteem en de beleenbaarheidscriteria voor onderpand, zoals vastgelegd in dit besluit, zijn van toepassing in samenhang met andere rechtshandelingen van het Eurosysteem op het gebied van monetairebeleidsinstrumenten en -procedures van het Eurosysteem, met name Richtsnoer ECB/2011/14.

2.   Bij een discrepantie tussen dit besluit en Richtsnoer ECB/2011/14 en/of de nationale implementatie ervan, geldt dit besluit. De NCB’s blijven alle bepalingen van Richtsnoer ECB/2011/14 ongewijzigd toepassen, tenzij dit besluit anderszins bepaalt.

Artikel 2

Informatieverzoeken

1.   Als onderdeel van het monetairebeleidskader van hoofdstuk 1 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14, behoudt het Eurosysteem zich het recht voor verstrekking van relevante informatie te verlangen die noodzakelijk is voor de uitvoering van zijn taken en het bereiken van zijn met monetairebeleidstransacties verband houdende doelstellingen.

2.   Dit recht laat andere vigerende specifieke rechten van het Eurosysteem onverlet om met monetairebeleidstransacties verband houdende informatie te verlangen.

Artikel 3

Gemeenschappelijke beleenbaardheidscriteria voor verhandelbare activa

1.   De volgende paragrafen worden gelezen in samenhang met de gemeenschappelijke beleenbaarheidsvereisten voor verhandelbare activa, zoals bedoeld paragraaf 6.2.1.1.1 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14, en tevens in samenhang met de risicobeheersingsmaatregelen voor verhandelbare activa zoals bedoeld paragraaf 6.4.2 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14.

2.   Iedere beleenbaar schuldbewijs heeft:

a)

i)

een vaste onvoorwaardelijke hoofdsom (5), en

ii)

een onvoorwaardelijke hoofdsom die op een bepaald moment forfaitair gekoppeld is aan slechts één inflatie-index van het eurogebied, zulks zonder andere complexe structuren (6);

b)

i)

vastrentende coupons, nulcoupons en getrapte coupons (multi-step coupons) met een vooraf vastgesteld couponverloop en vooraf vastgestelde couponwaarden die niet in een negatieve kasstroom kunnen resulteren, of

ii)

een variabele coupon die niet in een negatieve kasstroom kan resulteren en de volgende structuur heeft: Couponrente = (referentierente * 1) ± x, met f ≤ couponrente ≤ c, waarbij:

1.

referentierente is slechts één van de volgende op een bepaald moment:

a)

een euro geldmarktrente (bv. EURIBOR, LIBOR) of dergelijke indices,

b)

een vaste rente bij een looptijdswap (constant maturity swap rate) (bv. CMS, EIISDA, EUSA),

c)

het rendement van één index, of meerdere, van overheidsobligaties uit het eurogebied met een looptijd van één jaar of minder, dan wel

d)

een inflatie-index van het eurogebied zoals verstrekt door Eurostat of een nationale statistische instelling van een lidstaat (bv. GICP),

tevens moet het dezelfde referentierente betreffen zoals hiervoor vermeld onder a), ii) indien de aflossing van de hoofdsom is gekoppeld aan een referentierente, en

2.

F (bodem), c (plafond), l (hefboomfactor/afbouw hefboomfactor) en x (marge) zijn, indien van toepassing, cijfers die bij de uitgifte vastgesteld en vastgelegd zijn, hetgeen in de loop van de tijd kan veranderen, indien f, c en x groter zijn dan of gelijk zijn aan nul en l groter is dan 0 gedurende de gehele looptijd van het activum. Voor variabele coupons met inflatie-index als referentierente, is l gelijk aan één.

3.   Niet in lid 2 genoemde structuren zijn niet-beleenbaar. Bijgevolg wordt de lijst van uitgesloten couponstructuren van de tweede alinea van de tweede paragraaf van paragraaf 6.2.1.1(1) van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14 geacht niet van toepassing te zijn. Activa die voor de inwerkingtreding van dit besluit waren opgenomen op de lijst van beleenbare activa en die vanwege lid 2 niet-beleenbaar worden, blijven beleenbaar gedurende twaalf maanden vanaf de inwerkingtredingsdatum van dit besluit.

4.   Ingeval van een getrapte coupon — vast of variabel — wordt de beleenbaarheidsbeoordeling van een activum aangaande de couponstructuur gebaseerd op de gehele economische levensduur van het activum, zowel vooruitziend alsook in retroperspectief.

5.   Beleenbare coupons hebben geen emittentenoptionaliteiten, d.w.z. wijzigingen die een besluit van de emittent vereisen, zijn gedurende de gehele looptijd van het activum niet toegestaan, zowel vooruitziend alsook in retroperspectief.

6.   De tweede paragraaf van paragraaf 6.7 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14 is niet langer van toepassing.

Artikel 4

Aanvullende beleenbaarheidscriterium voor effecten op onderpand van commercieelvastgoedhypotheken

Onverminderd de beleenbaarheidscriteria van paragraaf 6.2.1.1.2 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14, omvatten de kasstroom genererende activa, die onderpand vormen voor effecten op onderpand van commercieelvastgoedhypotheken, geen leningen die op enigerlei tijdstip gestructureerd, gesyndiceerd of van hefboomfinanciering voorzien zijn. In dit artikel hebben de termen „gestructureerde lening”, „gesyndiceerde lening” of „hefboomfinancieringslening” dezelfde betekenis als in punt 4 tot en met 6 van artikel 3, lid 6 van Richtsnoer ECB/2013/4.

Artikel 5

Specifieke beleenbaarheidscriteria voor gedekte obligaties

1.   De volgende paragrafen worden gelezen in samenhang met de aanvullende beleenbaarheidscriteria voor gedekte obligaties zoals bedoeld in paragraaf 6.2.1.1.3 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14.

2.   Conform paragraaf 6.2.1.1.3, onder b), van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14 kan een entiteit als deel van een geconsolideerde groep beschouwd worden, dan wel als zijnde aangesloten bij hetzelfde centrale orgaan, indien er nauwe banden bestaan tussen de betrokken entiteiten, zoals bedoeld in paragraaf 6.2.3.2. Het deel uitmaken van een groep of het aangesloten zijn, wordt bepaald op het moment dat de bevoorrechte aandelen van het effect op onderpand van activa overgeboekt worden naar de cover pool van de gedekte obligatie, zulks overeenkomstig Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (7).

3.   Gedekte obligaties die op 30 maart 2013 waren opgenomen op de lijst van beleenbare activa komen in aanmerking voor een grandfathering period tot 28 november 2014. Doorlopende uitgiften zoals gedekte obligaties kunnen eveneens voor een grandfathering periode in aanmerking komen op voorwaarde dat, zulks met ingang van 31 maart 2013, effecten op onderpand van activa die niet voldoen aan de in paragraaf 6.2.1.1.3, onder a) tot en met c), van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14 niet worden toegevoegd aan de cover pool.

4.   Leden 1 tot en met 3 worden uitgelegd zonder afbreuk te doen aan de regels van Besluit ECB/2013/6 betreffende het gebruik van door de overheid gegarandeerde ongedekte bankbrieven voor eigen gebruik als onderpand voor monetairebeleidstransacties van het Eurosysteem.

Artikel 6

Aanvullende hoge kredietstandaards voor verhandelbare activa

1.   Op de EKBI-kredietbeoordeling van verhandelbare activa, met uitzondering van effecten op onderpand van activa, zoals bedoeld in paragraaf 6.3.2, onder a), EKBI-kredietbeoordeling van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14, zijn de volgende criteria van toepassing:

i)

minstens één kredietbeoordeling van een aanvaarde EKBI (8) voor hetzij de emissie dan wel, bij gebreke van een emissierating van dezelfde EKBI, dienen de programma-/emissiereeksen onder welke het activum wordt geëmitteerd, te voldoen aan de kredietkwaliteitsdrempel van het Eurosysteem (9). De ECB publiceert de kredietkwaliteitsdrempels voor alle aanvaarde EKBI’s, zoals vastgesteld onder paragraaf 6.3.1 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14 (10). Indien voor dezelfde emissie meerdere EKBI-kredietbeoordelingen bestaan, dan wel, indien toepasselijk, voor programma-/emissiereeksen, wordt de first-bestregel („beste-geldt”) toegepast (d.w.z. de beste van de beschikbare EKBI-kredietbeoordelingen voor de emissie, dan wel, indien toepasselijk, voor de programma-/emissiereeksen). Indien de „beste-geldt”-kredietbeoordeling dan wel, indien toepasselijk, voor de programma-/emissiereeksen, niet voldoet aan de kredietkwaliteitsdrempel van het Eurosysteem dan is het activum niet beleenbaar, zelfs indien een uit hoofde van paragraaf 6.3.2, onder c), van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14 aanvaardbare garantie bestaat. Bij gebreke van een EKBI-beoordeling voor de emissie, dan wel, indien toepasselijk, de programma-/emissiereeksen, moet de beste beschikbare EKBI-kredietbeoordeling voor de emittent of de garant (indien de garantie uit hoofde van paragraaf 6.3.2, onder c), van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14 aanvaardbaar is) voldoen aan de kredietkwaliteitsdrempel van het Eurosysteem opdat het activum beleenbaar zou zijn;

ii)

voor EKBI-beoordelingen van emissies en programma-/emissiereeksen wordt voor de vaststelling van hoge kredietstandaarden voor verhandelbare activa geen onderscheid gemaakt op basis van de oorspronkelijke looptijd van het activum. EKBI-kredietbeoordelingen voor emissies en programma-/emissiereeksen zijn aanvaardbaar, indien deze voldoen aan de kredietkwaliteitsdrempel van het Eurosysteem. Voor de EKBI-beoordeling van emittenten/garanten hangt de aanvaardbare EKBI-kredietbeoordeling af van de oorspronkelijke looptijd van het activum. Onderscheiden wordt tussen kortetermijnactiva (d.w.z. activa met een oorspronkelijke looptijd van tot 390 dagen) en langetermijnactiva (d.w.z. activa met een oorspronkelijke looptijd van meer dan 390 dagen). Voor kortetermijnactiva zijn EKBI-korte- en langetermijnbeoordelingen van emittenten en langetermijnbeoordelingen van garanten op een de „beste-geldt”-basis aanvaardbaar. Voor langetermijnactiva zijn slechts EKBI-langetermijnbeoordelingen van emittenten en garanten aanvaardbaar.

2.   De kredietkwaliteitsdrempel, die van toepassing is op effecten op onderpand van activa waarvoor rapportagevereisten voor leningsgewijze gegevens gelden die zijn vastgelegd in het kredietbeoordelingskader van het Eurosysteem in paragraaf 6.3.2, onder b), „EKBI-kredietbeoordeling van effecten op onderpand van activa” van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14, voldoet zowel bij de uitgifte alsook gedurende de looptijd van het effect op onderpand van activa aan de „Kredietkwaliteitsstap” 2 (CQS 2) van de geharmoniseerde ratingschaal van het Eurosysteem („single A” (11)). De overige vereisten van paragraaf 6.3.2, onder b), EKBI-kredietbeoordeling van effecten op onderpand van activa’ van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14 blijven ongewijzigd.

3.   Op effecten op onderpand van activa die niet voldoen aan de rapportagevereisten voor leningsgewijze gegevens blijven de kredietbeoordelingsvereisten van paragraaf 6.3.2, onder b), „EKBI-kredietbeoordeling van effecten op onderpand van activa” van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14 van toepassing.

4.   Bij gebreke van een EKBI-kredietbeoordeling voor de emissierating (dan wel, indien van toepassing, de programma-/emissiereeksen), kunnen de hoge kredietstandaarden voor verhandelbare activa, met uitzondering van effecten op onderpand van activa, vastgesteld worden op basis van door financieel gezonde garanten verstrekte garanties, zoals bedoeld in paragraaf 6.3.2, onder c), van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14. Of een garant financieel gezond is wordt beoordeeld op basis van de lange-termijn EKBI-garantratings die voldoen aan de kredietkwaliteitsdrempel van het Eurosysteem. De garant voldoet aan de vereisten van punt i) tot en met iv) van paragraaf 6.3.2, onder c), van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14.

Artikel 7

Bepaling van surpluspercentages

De voor de vaststelling van de beleenbaarheid toegepaste kredietbeoordeling overeenkomstig de paragrafen 6.3.2 en 6.3.3 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14 is van toepassing bij het bepalen van het toepasselijke surpluspercentage overeenkomstig paragraaf 6.4.1 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14.

Artikel 8

Categorieën surpluspercentages en surpluspercentages voor verhandelbare en niet-verhandelbare activa

1.   De liquiditeitencategorieën voor verhandelbare activa zoals bedoeld in de risicobeheersmaatregelen voor verhandelbare activa in tabel 6 van paragraaf 6.4.2 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14, worden in deze paragraaf steeds aangeduid als categorieën surpluspercentages zonder dat de toewijzing van de beleenbare activa aan de respectieve categorieën gewijzigd wordt.

2.   De op verhandelbare activa van toepassing zijnde niveaus van surpluspercentages zoals bedoeld in de risicobeheersingsmaatregelen in tabel 7 van paragraaf 6.4.2 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14, worden vervangen door de surpluspercentages in bijlage I bij dit besluit.

3.   Het surpluspercentage dat van toepassing is op effecten op onderpand van activa die vallen onder de surpluscategorie V zoals bedoeld in paragraaf 6.4.2, onder d), van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14, bedraagt 10 % ongeacht de looptijd of couponstructuren.

4.   Op gedekte obligaties voor eigen gebruik is een aanvullend surpluspercentage van toepassing. Dit aanvullende surpluspercentage wordt rechtstreeks toegepast op de hele emissie van het onderscheiden schuldbewijs in de vorm van een waarderingsverlaging van a) 8 % voor gedekte obligaties voor eigen gebruik in CQS 1&2 en b) 12 % voor gedekte obligaties voor eigen gebruik in CQS 3. Binnen dit kader betekent „gedekte obligaties voor eigen gebruik” gedekte bankbrieven die hetzij een tegenpartij dan wel nauw met haar verbonden entiteiten hebben uitgegeven, en die deze tegenpartij dan wel nauw met haar verbonden entiteiten voor meer dan 75 % van de uitstaande fictieve hoofdsom benutten.

5.   De op niet-verhandelbare activa van toepassing zijnde niveaus van surpluspercentages zoals bedoeld in de risicobeheersingsmaatregelen in tabel 9 van paragraaf 6.4.3 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14, worden vervangen door de surpluspercentages in bijlage II bij dit besluit.

6.   Het surpluspercentage voor niet-verhandelbare schuldbewijzen op onderpand van particuliere hypotheekleningen zoals bedoeld in paragraaf 6.4.3.2 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14, bedraagt 39,5 % van de uitstaande fictieve hoofdsom.

Artikel 9

Verhaalsmogelijkheden bij verzuim en uit overwegingen van prudentieel handelen

1.   Op de in paragraaf I.7 van bijlage II bij Richtsnoer ECB/2011/14 genoemde verhaalsmogelijkheden, die de door de NCB toegepaste relevante contracten of regelgeving moeten waarborgen, zijn de in de volgende leden vastgelegde voorwaarden van toepassing.

2.   Indien zich een geval van verzuim voordoet, dan wel uit overwegingen van prudentieel handelen, kan de NCB één van de volgende verhaalsmogelijkheden inzetten:

a)

de toegang van de tegenpartij tot openmarkttransacties opschorten, beperken of uitsluiten;

b)

de toegang van de tegenpartij tot de permanente faciliteiten van het Eurosysteem opschorten, beperken of uitsluiten;

c)

alle overeenkomsten en transacties beëindigen;

d)

vervroegde voldoening van nog niet opeisbare of voorwaardelijke vorderingen eisen;

e)

de door de tegenpartij bij de NCB geplaatste deposito’s verrekenen met vorderingen op de tegenpartij;

f)

nakoming van de verplichtingen ten overstaan van de tegenpartij opschorten tot de vordering op de tegenpartij is voldaan.

3.   Indien een geval van verzuim zich voordoet kan de NCB bovendien de volgende verhaalsmogelijkheden inzetten:

a)

vertragingsrente vorderen;

b)

vrijwaring vorderen voor eventuele ten gevolge van het verzuim van de tegenpartij geleden verliezen;

4.   Tenslotte kan de NCB uit overwegingen van prudentieel handelen ook activa afwijzen, het gebruik van activa beperken of aanvullende surpluspercentages toepassen op activa die de betrokken tegenpartijen als onderpand in krediettransacties van het Eurosysteem hebben geleverd.

5.   De NCB heeft in geval van verzuim steeds het recht alle in onderpand gegeven activa onverwijld ten belope van het verstrekte krediet te gelde te maken, als de tegenpartij niet onmiddellijk haar negatief saldo vereffent.

6.   Ter garantie van de uniforme tenuitvoerlegging van de opgelegde maatregelen kan de Raad van bestuur van de ECB beslissingen nemen betreffende verhaalsmogelijkheden, met inbegrip van de opschorting, beperking of uitsluiting van de toegang tot openmarkttransacties of de permanente faciliteiten van het Eurosysteem.

Artikel 10

Verduidelijking van de definitie van EER-landen

1.   Aangaande het onderpandskader van het Eurosysteem worden alle EU-lidstaten, plus IJsland, Liechtenstein en Noorwegen, geacht deel uit te maken van de EER-landen, ongeacht of zij al dan niet formeel tot de EER zijn toegetreden.

2.   De definitie van EER-landen in appendix 2 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14 (lijst van termen) wordt geacht dienovereenkomstig gewijzigd te worden.

Artikel 11

Aangepaste implementatie van gedetailleerde leningsgewijze gegevens voor effecten op onderpand van activa

1.   Onverminderd paragraaf 6.2.1.1.2 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14 en appendix 8 daarvan, kan het Eurosysteem effecten op onderpand van activa met een lagere score dan A1 na de betrokken overgangsperiode als onderpand aanvaarden, zulks van geval tot geval en mits het niet-bereiken van de verplichte score genoegzaam wordt verklaard. Voor iedere genoegzame verklaring stelt de Raad van bestuur een maximaal tolerantieniveau en een tolerantiehorizon vast. De tolerantiehorizon vermeldt dat de gegevenskwaliteit voor de effecten op onderpand van activa binnen de aangegeven tijdspanne verbeterd moet worden.

2.   De volledige lijst van genoegzame verklaringen, hun tolerantieniveaus en tolerantiehorizons is op de ECB-website beschikbaar en omvat onder meer beschrijvingen vanuit het verleden meegenomen activa en IT-systemen.

Artikel 12

Inwerkingtreding en toepassing

1.   Dit besluit treedt op 1 oktober 2013 in werking.

2.   Artikel 8, lid 4 is bij wijze van uitzondering met ingang van 1 november 2013 van toepassing.

Gedaan te Frankfurt am Main, 26 september 2013.

De president van de ECB

Mario DRAGHI


(1)  PB L 331 van 14.12.2011, blz. 1.

(2)  PB L 95 van 5.4.2013, blz. 22.

(3)  PB L 95 van 5.4.2013, blz. 23.

(4)  PB L 195 van 18.7.2013, blz. 27.

(5)  Obligaties met garanties of andere daaraan verbonden soortgelijke rechten zijn niet beleenbaar.

(6)  Schuldbewijzen met een hoofdsom die op een bepaald ogenblik slechts aan één inflatie-index van het eurogebied gekoppeld zijn, zijn eveneens toelaatbaar aangezien de couponstructuur gelijk is aan de in artikel 3, lid 2, onder b), ii), punt 1, onder d), vastgelegde en is gekoppeld aan dezelfde inflatie-index.

(7)  PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1.

(8)  De aanvaarde EKBI’s, IKAS’en, derde RT’s en hun providers worden op de ECB-website onder www.ecb.europa.eu vermeld.

(9)  Een EKBI-beoordeling voor een beoordeling van programma-/emissiereeksen is slechts relevant indien deze geldt voor een specifiek activum en er geen afwijkende emissierating van dezelfde EKBI bestaat.

(10)  Deze informatie wordt op de ECB-website op www.ecb.europa.eu gepubliceerd.

(11)  Een „single-A” rating is een rating van minstens „A3” van Moody’s, „A-” van Fitch of Standard & Poor’s of een rating van „AL” van DBRS.


BIJLAGE I

NIVEAUS VAN SURPLUSPERCENTAGES VOOR BELEENBARE VERHANDELBARE ACTIVA

 

Surpluscategorieën

Krediet-kwaliteit

Resterende looptijd

(jaren)

Categorie I

Categorie II (1)

Categorie III (1)

Categorie IV (1)

Categorie V (1)

vastrentende coupon

nulcoupon

vastrentende coupon

nulcoupon

vastrentende coupon

nulcoupon

vastrentende coupon

nulcoupon

 

Stap 1 en 2 (AAA tot A –) (2)

0-1

0,5

0,5

1,0

1,0

1,0

1,0

6,5

6,5

10,0

1-3

1,0

2,0

1,5

2,5

2,0

3,0

8,5

9,0

3-5

1,5

2,5

2,5

3,5

3,0

4,5

11,0

11,5

5-7

2,0

3,0

3,5

4,5

4,5

6,0

12,5

13,5

7-10

3,0

4,0

4,5

6,5

6,0

8,0

14,0

15,5

> 10

5,0

7,0

8,0

10,5

9,0

13,0

17,0

22,5

 

Surpluscategorieën

Krediet-kwaliteit

Resterende looptijd

(jaren)

Categorie I

Categorie II (1)

Categorie III (1)

Categorie IV (1)

Categorie V (1)

vastrentende coupon

nulcoupon

vastrentende coupon

nulcoupon

vastrentende coupon

nulcoupon

vastrentende coupon

nulcoupon

 

Stap 3 (BBB + tot BBB –) (2)

0-1

6,0

6,0

7,0

7,0

8,0

8,0

13,0

13,0

Niet-beleenbaar

1-3

7,0

8,0

10,0

14,5

15,0

16,5

24,5

26,5

3-5

9,0

10,0

15,5

20,5

22,5

25,0

32,5

36,5

5-7

10,0

11,5

16,0

22,0

26,0

30,0

36,0

40,0

7-10

11,5

13,0

18,5

27,5

27,0

32,5

37,0

42,5

> 10

13,0

16,0

22,5

33,0

27,5

35,0

37,5

44,0


(1)  Op onderscheiden effecten op onderpand van activa, gedekte bankbrieven (gedekte bankbrieven van het „Jumbo”-type, traditionele gedekte bankbrieven en overige gedekte bankbrieven) en ongedekte bankbrieven die theoretisch worden gewaardeerd conform paragraaf 6.5 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14, wordt een additioneel surpluspercentage toegepast. Dit surpluspercentage wordt rechtstreeks toegepast op het niveau van de theoretische waardering van het onderscheiden schuldinstrument in de vorm van een waarderingsverlaging met 5 %. Bovendien wordt voor gedekte obligaties voor eigen gebruik een aanvullende waarderingsverlaging toegepast. Deze waarderingsverlaging bedraagt 8 % voor gedekte obligaties voor eigen gebruik in CQS1&2 en 12 % voor gedekte obligaties voor eigen gebruik in CQS3.

(2)  Ratings zoals gespecificeerd op de geharmoniseerde ratingschaal van het Eurosysteem, gepubliceerd op de website van de ECB (www.ecb.europa.eu).


BIJLAGE II

NIVEAUS VAN SURPLUSPERCENTAGES VOOR KREDIETVORDERINGEN MET VASTE RENTE

 

Waarderingsmethode

Kredietkwaliteit

Resterende looptijd (jaren)

Vaste rente en waardering op basis van een door de NCB toegewezen theoretische koers

Vaste rente en waardering overeenkomstig een door de NCB toegewezen uitstaand bedrag

Stap 1 en 2 (AAA tot A–)

0-1

10,0

12,0

1-3

12,0

16,0

3-5

14,0

21,0

5-7

17,0

27,0

7-10

22,0

35,0

> 10

30,0

45,0

 

Waarderingsmethode

Kredietkwaliteit

Resterende looptijd (jaren)

Vaste rente en waardering op basis van een door de NCB toegewezen theoretische koers

Vaste rente en waardering overeenkomstig een door de NCB toegewezen uitstaand bedrag

Stap 3 (BBB+ tot BBB–)

0-1

17,0

19,0

1-3

29,0

34,0

3-5

37,0

46,0

5-7

39,0

52,0

7-10

40,0

58,0

> 10

42,0

65,0


Naar boven