EUR-Lex De toegang tot het recht van de Europese Unie

Terug naar de EUR-Lex homepage

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 52014HB0019

Aanbeveling voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2532/98 met betrekking tot de bevoegdheid van de Europese Centrale Bank om sancties op te leggen (ECB/2014/19) (ingediend door de Europese Centrale Bank)

PB C 144 van 14.5.2014, blz. 2–10 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

14.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/2


Aanbeveling voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2532/98 met betrekking tot de bevoegdheid van de Europese Centrale Bank om sancties op te leggen

(ECB/2014/19)

(ingediend door de Europese Centrale Bank)

(2014/C 144/02)

TOELICHTING

I.   INLEIDING

Op 23 november 1998 heeft de Raad van de Europese Unie Verordening (EG) nr. 2532/98 vastgesteld (1). Rekening houdend met de ervaring die gedurende een aantal jaren is opgedaan met het toepassen van Verordening (EG) nr. 2532/98 op de verschillende bevoegdheidsterreinen van de Europese Centrale Bank (ECB) en het feit dat het toepassingsgebied van de bevoegdheden van de ECB is uitgebreid door middel van Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad (2), dienen thans bepaalde wijzigingen van Verordening (EG) nr. 2532/98 overwogen te worden. In dat kader dient de procedure gevolgd te worden zoals bepaald in artikel 129, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

II.   ALGEMENE OVERWEGINGEN

Teneinde de taken te kunnen uitoefenen die aan de ECB zijn opgedragen bij Verordening (EU) nr. 1024/2013, kan de ECB op basis van artikel 18 van die verordening administratieve geldelijke sancties opleggen „indien kredietinstellingen, financiële holdings of gemengde financiële holdings opzettelijk of uit onachtzaamheid een krachtens relevante rechtstreeks toepasselijke handelingen van het Unierecht geldend vereiste niet naleven waarvoor administratieve geldelijke sancties aan de bevoegde autoriteiten beschikbaar gesteld moeten worden krachtens het toepasselijke Unierecht” (3), en sancties „wanneer een inbreuk op haar verordeningen of besluiten wordt gepleegd” (4) (hierna gezamenlijk de „administratieve boeten”). Met betrekking tot inbreuken op nationale wetgeving in het kader van het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme (GTM), blijven de nationale bevoegde autoriteiten bevoegd tot oplegging van administratieve sancties, maar zij mogen deze sancties slechts opleggen aan onder direct toezicht van de ECB staande kredietinstellingen indien zij door de ECB zijn verzocht een procedure voor dit doel in te leiden.

De beginselen en procedures die van toepassing zijn op de oplegging van administratieve geldelijke sancties in verband met inbreuken op het rechtstreeks toepasselijke Unierecht op basis van artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1024/2013, zijn neergelegd in Verordening (EU) nr. 1024/2013 en in Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/17) (5). Ingevolge artikel 18, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 mag de ECB in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 2532/98 sancties opleggen indien inbreuk wordt gepleegd op ECB-verordeningen of -besluiten. Op basis van artikel 18, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 past de ECB naargelang van het geval artikel 18 toe overeenkomstig de in artikel 4, lid 3, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 vermelde handelingen, met inbegrip van de in Verordening (EG) nr. 2532/98 vervatte procedures.

Tegen deze achtergrond is het met name van belang dat een coherente regeling wordt vastgesteld met betrekking tot de oplegging door de ECB van alle administratieve sancties in het kader van de uitvoering door de ECB van haar toezichttaken op basis van Verordening (EU) nr. 1024/2013, indien toepasselijk.

Daarnaast wijken bepaalde regels uit Verordening (EG) nr. 2532/98 af van de regels in Verordening (EU) nr. 1024/2013. Dit betreft vooral de bovengrenzen van boeten en dwangsommen, procedurele regels en de verjaringstermijnen die zijn vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2532/98.

Om die reden worden de volgende wijzigingen van Verordening (EG) nr. 2532/98 aanbevolen:

a)

een nieuw artikel 1 bis dient ingevoegd te worden, waarin bepaalde algemene beginselen worden gedefinieerd die betrekking hebben op door de ECB op te leggen administratieve boeten in verband met haar toezichttaken en op te leggen sancties in verband met haar niet-toezichttaken en het toepassingsgebied wordt gespecificeerd van de verschillende daarop toepasselijke bepalingen;

b)

er dienen nieuwe artikelen 4 bis, 4 ter en 4 quater ingevoegd te worden met betrekking tot de regeling die van toepassing is op administratieve geldelijke sancties die door de ECB worden opgelegd in het kader van de uitoefening van haar toezichttaken. Het doel van deze nieuwe artikelen is het aanbrengen van een differentiatie tussen enerzijds de regeling die van toepassing is op de oplegging van administratieve boeten door de ECB in het kader van haar toezichttaken en anderzijds de bepalingen die van toepassing zijn op sancties die de ECB kan opleggen in het kader van haar niet-toezichttaken. Hiermee wordt verzekerd dat een uniforme regeling van toepassing is op alle administratieve sancties van de ECB in het kader van toezicht, terwijl tevens rekening wordt gehouden met de in Verordening (EU) nr. 1024/2013 vastgelegde regels.

c)

Daarnaast dient door middel van aanvullende wijzigingen verzekerd te worden dat de beginselen en procedures die van toepassing zijn op de oplegging van sancties zoals vastgelegd in artikel 2 tot en met 4 van Verordening (EG) nr. 2532/98 niet strijdig zijn met die welke van toepassing zijn op de oplegging door de ECB van administratieve boeten in het kader van de uitoefening van haar toezichttaken op basis van Verordening (EU) nr. 1024/2013.

III.   OPMERKINGEN BIJ DE ARTIKELEN

Artikelen 1 — Definities

Definitie van dwangsommen

De definitie van dwangsommen dient om twee redenen gewijzigd worden. Ten eerste dient, in lijn met andere Unierechtbepalingen op dit gebied (6), nauwkeurig vastgelegd te worden dat de ECB dwangsommen niet alleen mag toepassen ter bestraffing van een geval van voortdurende niet-naleving, maar ook ter afdwinging van naleving door ondernemingen van een ECB-verordening of -besluit. Ten tweede verwijst de huidige definitie naar de tweede alinea van artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2532/98 met betrekking tot de kennisgeving van een besluit waarin de beëindiging van niet-naleving wordt opgelegd. Aangezien een andere besluitvormingsprocecedure van toepassing dient te zijn op sancties die worden opgelegd in het kader van toezichttaken van de ECB, dient een verwijzing naar een dergelijke procedure opgenomen te worden in de definitie.

Om die reden dient de definitie van „sancties” ook aangepast te worden in die zin dat de verwijzing naar de oplegging van dwangsommen „als gevolg van niet-naleving” wordt geschrapt.

Artikel 1 bis — Algemene beginselen en toepassingsgebied

Waar Verordening (EG) nr. 2532/98 op basis van artikel 34.3 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank de voorwaarden bepaalt waaronder de ECB bevoegd is sancties op te leggen aan ondernemingen die de in ECB-verordeningen of -besluiten neergelegde verplichtingen niet naleven, dient rekening gehouden te worden met Verordening (EU) nr. 1024/2013 waar een brede reeks bepalingen is vastgelegd die rechtstreeks betrekking hebben op de bevoegdheden van de ECB tot oplegging van administratieve boeten in het kader van de uitoefening van haar toezichttaken. Om die reden, hoewel de bepalingen van Verordening (EG) nr. 2532/98 in principe van toepassing zijn op iedere sanctie die de ECB mag opleggen inzake schendingen van ECB-verordeningen of -besluiten, dienen een aantal bepalingen van Verordening (EG) nr. 2532/98 die in strijd zijn met Verordening (EU) nr. 1024/2013 voor wat betreft de oplegging van administratieve boeten die betrekking hebben op de toezichttaken van de ECB, ofwel niet meer van toepassing te zijn of gewijzigd te worden.

De ECB is bevoegd ieder besluit tot oplegging van een administratieve boete in het kader van haar toezichttaken dan wel een sanctie in het kader van haar niet-toezichttaken, ongeacht of voor een dergelijk besluit al dan niet beroep open staat, zodat alle door de ECB genomen besluiten onderworpen zijn aan hetzelfde publicatieregime. De ECB zal met betrekking tot dergelijke publicaties het toepasselijke Unierecht toepassen, onafhankelijk van nationale wetten of regelingen, en moet dienovereenkomstig de evenredigheid overwegen van publicatie van een besluit ten opzichte van de ernst van de opgelegde sanctie of administratieve sanctie, alsmede de invloed van de publicatie op de stabiliteit van het financiële stelsel.

Artikel 2 — Sancties

Artikel 2, lid 4, verwijst naar de in artikel 3, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2532/98 vastgelegde procedure, die niet van toepassing dient te zijn op de oplegging van administratieve boeten in het kader van toezichttaken van de ECB. Om die reden dient een verwijzing toegevoegd te worden naar de in artikel 4 ter beschreven besluitvormingsprocedure.

Artikel 3 — Procedurele regels

De verwijzing in de eerste zin van artikel 3, lid 1, naar de directie als het orgaan dat bevoegd is een niet-nalevingsprocedure in te stellen dient geschrapt te worden, zodat de ECB de mogelijkheid krijgt te bepalen, krachtens een conform artikel 6, lid 2, vast te stellen verordening, welk intern orgaan het onderzoek van een gestelde niet-naleving dient uit te voeren. De bevoegdheid tot vaststelling van besluiten waarbij een sanctie wordt opgelegd blijft op grond van het nieuwe artikel 4 ter bij de directie.

Artikel 3, lid 10, dient zodanig gewijzigd te worden dat het niet alleen verwijst naar taken die zijn toevertrouwd aan het Europees Stelsel van centrale banken, maar ook naar taken die zijn toevertrouwd aan de ECB op basis van artikel 127, lid 6, van het Verdrag. De laatste zin van artikel 3, lid 10, dient zodanig gewijzigd worden dat deze ook de nieuwe toezichtbevoegdheid van de ECB weergeeft.

Artikel 4 bis — Specifieke regels met betrekking tot de bovengrenzen van sancties die zijn opgelegd door de ECB in de uitoefening van haar toezichttaken

De bovengrens van administratieve geldelijke sancties die de ECB kan opleggen op basis van artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 ter zake van inbreuken op rechtstreeks toepasselijk Unierecht is aanzienlijk hoger dan de bovengrens uit hoofde van Verordening (EG) nr. 2532/98. Dit verschil valt niet te rechtvaardigen aangezien niet-naleving van een ECB-verordening of -besluit niet noodzakelijkerwijs minder ernstig is dan een inbreuk op rechtstreeks toepasselijk Unierecht. Daarom dienen alle administratieve boeten die zijn opgelegd door de ECB aan kredietinstellingen waar zij toezicht op uitoefent binnen het GTM onderworpen te worden aan dezelfde bovengrenzen. De bovengrens voor dwangsommen die door de ECB worden opgelegd in het kader van toezicht dienen ook gewijzigd te worden in overeenstemming met wat hierboven is vermeld.

Om die reden dient artikel 2, lid 1, niet van toepassing te zijn op administratieve boeten die worden opgelegd door de ECB tijdens de uitoefening van haar toezichttaken.

Artikel 4 ter — Specifieke procedurele regels voor sancties die zijn opgelegd door de ECB in het kader van uitoefening van haar toezichttaken

Artikel 25, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 legt het scheidingsbeginsel vast, waarbij de krachtens Verordening (EU) nr. 1024/2013 aan de ECB opgedragen taken gescheiden dienen uitgeoefend te worden ten opzichte van de monetaire beleidstaken en andere taken van de ECB. Op basis van dit artikel moet Verordening (EG) nr. 2532/98 gewijzigd worden in die zin dat hierin een besluitvormingsproces wordt vastgelegd waar de Raad van toezicht en de Raad van bestuur van de ECB onderdeel van uitmaken, in lijn met artikel 26 van Verordening (EU) nr. 1024/2013, met betrekking tot de oplegging van administratieve boeten op toezichtgebied. Dit is tevens in overeenstemming met de basisbeginselen voor effectief banktoezicht van het Bazels Comité voor bankentoezicht (7) en de noodzaak te verzekeren dat de autoriteiten die sancties opleggen aan entiteiten dezelfde zijn als de autoriteiten die daar toezicht op uitoefenen.

Een door de Raad van bestuur in het kader van toezicht genomen besluit tot oplegging van een administratieve boeten wordt onderworpen aan toetsing door de Administratieve Raad voor toetsing, zoals voorzien in artikel 24 van Verordening (EU) nr. 1024/2013, indien een natuurlijke persoon of rechtspersoon om toetsing van een dergelijk besluit verzoekt, mits het besluit is gericht tot, of van direct en individueel belang is voor die persoon. Om die reden dient Verordening (EG) nr. 2532/98 gewijzigd te worden in die zin dat er een toetsingsprocedure in wordt opgenomen waar de Administratieve Raad voor toetsing bij wordt betrokken, in overeenstemming met artikel 24 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 met betrekking tot de oplegging van administratieve boeten op toezichtgebied.

Om die reden dient artikel 3, lid 1 tot en met 8, niet van toepassing te zijn op administratieve boeten die betrekking hebben op de uitoefening door de ECB van haar toezichttaken.

Artikel 4 quater — Specifieke termijnen voor administratieve boeten die zijn opgelegd in het kader van toezicht

Er is gebleken dat de termijnen die van toepassing zijn op de oplegging en handhaving van sancties met betrekking tot de niet-toezichttaken van de ECB goed functioneren, met name dankzij de relatief eenvoudige vereiste onderzoek dat moet uitwijzen of er sprake is geweest van niet-naleving, bijvoorbeeld niet-naleving van vereisten inzake minimumreserves, regels met betrekking tot beleenbaar onderpand, statistische rapportagevereisten. Gezien het feit dat onderzoek van beweerde gevallen van niet-naleving op toezichtgebied complexer is, zouden voor de bevoegdheid tot oplegging en handhaving van een administratieve boeten op dat gebied langere termijnen moeten gelden dan voor sancties met betrekking tot niet-toezichttaken. Dit sluit ook aan bij de termijnen die zijn neergelegd in Verordening (EG) nr. 1/2003 met betrekking tot inbreuken op mededingingsregels. Aangezien alle administratieve sancties die de ECB kan opleggen aan ondernemingen in het kader van toezicht onderworpen moeten zijn aan dezelfde termijnen, ongeacht of deze betreking hebben op inbreuk op een ECB-besluit of -verordening of op niet-naleving van rechtstreeks toepasselijk Unierecht, dienen de in artikel 4 quater vastgelegde termijnen van toepassing te zijn op administratieve boeten die door de ECB worden opgelegd in het kader van de uitoefening van haar toezichttaken.

De opschorting en stuiting van deze termijnen moet dienovereenkomstig gereguleerd worden, waarbij rekening gehouden wordt met het feit dat niet-nalevingsprocedures in het kader van toezicht kunnen overlappen met strafrechtelijke onderzoeken en procedures met betrekking tot dezelfde feiten.

Om die reden dient artikel 4 niet van toepassing te zijn op administratieve boeten die betrekking hebben op de uitoefening door de ECB van haar toezichttaken.

Aanbeveling voor een:

„VERORDENING VAN DE RAAD

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2532/98 met betrekking tot de bevoegdheid van de Europese Centrale Bank om sancties op te leggen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, inzonderheid artikel 132, lid 3,

Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, inzonderheid artikel 34.3,

Gezien de aanbeveling van de Europese Centrale Bank,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Gezien het advies van de Europese Commissie,

Handelend in overeenstemming met de procedure die is vastgelegd in artikel 129, lid 4, van het Verdrag en in artikel 41 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 2532/98 van de Raad (8) specificeert, in overeenstemming met artikel 34.3 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank (hierna de „ESCB-statuten), de maxima en de condities op basis waarvan de Europese Centrale Bank (ECB) gerechtigd is boeten of dwangsommen op te leggen aan ondernemingen die verplichtingen op basis van haar verordeningen en besluiten niet naleven.

(2)

De ECB heeft Verordening (EG) nr. 2532/98 toegepast bij de oplegging van sancties inzake de diverse bevoegdheidsterreinen van de ECB, waaronder in het bijzonder de implementatie van het monetaire beleid van de Unie, de werking van betalingssystemen en het verzamelen van statistische informatie.

(3)

Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad (9) verschaft de ECB het recht om aan kredietinstellingen waarop zij toezicht uitoefent: a) administratieve geldelijke boeten op te leggen indien deze instellingen vereisten op basis van rechtstreeks toepasbaar Unierecht schenden; en b) sancties op te leggen indien een ECB-verordening of -besluit niet nageleefd wordt (hierna gezamenlijk „administratieve boeten”).

(4)

Artikel 18, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 stelt dat de ECB, voor de uitvoering van de aan haar bij deze verordening opgedragen taken, krachtens Verordening (EG) nr. 2532/98 sancties kan opleggen wanneer een inbreuk op ECB-verordeningen of -besluiten wordt gepleegd.

(5)

Verordening (EU) nr. 1024/2013 bevat een brede reeks bepalingen die rechtstreeks relevant zijn voor de bevoegdheden van de ECB tot oplegging van administratieve boeten in het kader van haar toezichttaken. In dit opzicht is een aantal bepalingen uit Verordening (EG) nr. 2532/98 in strijd met Verordening (EU) nr. 1024/2013. Het is daarom noodzakelijk om vast te stellen welke regels uit Verordening (EG) nr. 2532/98 gewijzigd moeten worden teneinde een coherente regeling vast te stellen met betrekking tot de oplegging van sancties door de ECB in het kader van de uitoefening van de toezichttaken die aan haar zijn opgedragen bij Verordening (EU) nr. 1024/2013.

(6)

De ECB dient besluiten te publiceren waarbij administratieve geldelijke boeten worden opgelegd vanwege schendingen van rechtstreeks toepasbaar Unierecht en sancties vanwege schendingen van ECB-verordeningen of -besluiten op zowel toezichtgebied als niet-toezichtgebied, tenzij een dergelijke publicatie disproportioneel zou zijn gezien de ernst van een aan een onderneming opgelegde sanctie of indien dit de stabiliteit van de financiële markten in gevaar zou brengen.

(7)

Teneinde een consistente aanpak te garanderen van in gelijke mate ernstige gevallen van niet-naleving, dient de bovengrens van een boete die de ECB in het kader van toezicht kan opleggen aan een onderneming bij niet-naleving van een ECB-verordening of -besluit niet te verschillen van de bovengrens van een boete die de ECB kan opleggen aan een onderneming voor een inbreuk op rechtstreeks toepasselijk Unierecht. Alle boeten die door de ECB worden opgelegd in het kader van de uitoefening van haar toezichttaken dienen daarom dezelfde bovengrens te hebben.

(8)

De ECB moet in staat zijn dwangsommen op te leggen aan ondernemingen teneinde hen te dwingen een ECB-verordening of -besluit in het kader van toezicht na te leven of om een einde te maken aan een geval van voortdurende niet-naleving. De bovengrens van dwangsommen dient afgestemd te zijn op de bovengrens van de boeten die van toepassing zijn in het kader van toezicht.

(9)

Artikel 25 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 legt het scheidingsbeginsel vast, waarbij de ECB de krachtens Verordening (EU) nr. 1024/2013 aan haar opgedragen taken gescheiden uitoefent van, en zonder afbreuk te doen aan, de monetairebeleidstaken en andere taken. Ter versterking van dit scheidingsbeginsel is een Raad van toezicht ingesteld op basis van artikel 26, die onder meer verantwoordelijk is voor de voorbereiding van ontwerpbesluiten voor de Raad van bestuur van de ECB op toezichtgebied. Daarnaast zijn de door de Raad van bestuur van de ECB genomen besluiten, krachtens de voorwaarden van artikel 24 daarvan, onderworpen aan toetsing door de Administratieve Raad voor toetsing. Rekening houdend met het scheidingsbeginsel en de instelling van de Raad van toezicht en de Administratieve Raad voor toetsing, dienen twee aparte procedures van toepassing te zijn: a) indien de ECB het opleggen van administratieve boeten overweegt in het kader van uitoefening van haar toezichttaken, worden besluiten daartoe genomen door de Raad van bestuur van de ECB op basis van een compleet ontwerpbesluit van de Raad van toezicht en afhankelijk van toetsing door de administratieve raad voor toetsing; en b) indien de ECB het opleggen van sancties overweegt in het kader van de uitoefening van haar niet-toezichttaken, worden besluiten daartoe genomen door de directie van de ECB, afhankelijk van toetsing door de Raad van bestuur van de ECB.

(10)

Vanwege de complexiteit van het onderzoek van niet-naleving op toezichtgebied dient de bevoegdheid tot oplegging en handhaving van administratieve boeten met betrekking tot de toezichttaken van de ECB onderworpen te zijn aan langere termijnen dan de voor sancties met betrekking tot de niet-toezichttaken van de ECB geldende termijnen. De opschorting en stuiting van deze termijnen moet dienovereenkomstig gereguleerd worden, waarbij rekening gehouden wordt met het feit dat niet-nalevingsprocedures op toezichtgebied kunnen overlappen met strafrechtelijke onderzoeken en procedures die op dezelfde feiten zijn gebaseerd.

(11)

Verordening (EG) nr. 2532/98 dient dienovereenkomstig gewijzigd te worden.

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen

Verordening (EG) nr. 2532/98 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 6 wordt vervangen door:

„„dwangsommen”: door een onderneming te betalen geldbedragen, als sanctie voor een geval van voortdurende niet-naleving, of met het oog op het dwingen van de betrokken personen tot naleving van de ECB-toezichtverordeningen en -besluiten. Dwangsommen worden in rekening gebracht voor elke dag dat de niet-naleving voortduurt a) gerekend vanaf de dag van kennisgeving van een beschikking krachtens artikel 3, lid 1, tweede alinea, die beëindiging van de niet-naleving voorschrijft; of b) indien de voortdurende niet-naleving valt onder artikel 18, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (10), in overeenstemming met de procedure die is vastgelegd in artikel 4 ter van deze verordening.

(10)  PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63.”."

b)

punt 7 wordt vervangen door:

„„sancties”: boeten en dwangsommen.”.

2)

Na artikel 1 wordt het volgende artikel 1 bis ingevoegd:

„Artikel 1 bis

Algemene beginselen en toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op de oplegging door de ECB van sancties aan ondernemingen bij niet-naleving van verplichtingen die voortvloeien uit ECB-besluiten en -verordeningen, tenzij expliciet anders bepaald.

2.   De regels die van toepassing zijn op de oplegging door de ECB van administratieve geldelijke boeten in het kader van haar toezichttaken, zulks vanwege schendingen van direct toepasselijk Unierecht en sancties vanwege schendingen van ECB-verordeningen en -besluiten (hierna gezamenlijk de „administratieve boeten”) wijken af van de regels die zijn vastgelegd in de artikelen 2 tot en met 4 in de mate zoals bepaald in de artikelen 4 bis tot en met 4 quater.

3.   De ECB kan ieder besluit tot oplegging van een administratieve geldelijke sanctie aan een onderneming wegens schendingen van direct toepasselijk Unierecht en sancties vanwege schendingen van ECB-verordeningen of -besluiten, zulks zowel op toezichtgebied alsook op niet-toezichtgebied publiceren, ongeacht of hiertegen beroep is ingesteld of niet. De ECB verricht een dergelijke publicatie in overeenstemming met het betreffende Unierecht, onafhankelijk van nationale wetten of regelingen, en tevens, indien het betreffende Unierecht bestaat uit richtlijnen, nationale wetgeving die deze richtlijnen implementeren.”.

3)

Artikel 2, lid 4, wordt als volgt vervangen:

„4.   Indien een schending het niet-uitvoeren van een taak betreft, betekent sanctieoplegging niet dat het bedrijf ontheffing van die taakuitvoering verkijgt, tenzij het vastgestelde besluit overeenkomstig artikel 3, lid 4, of artikel 4 ter expliciet het tegendeel vermeldt.”.

4)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de eerste zin van lid 1 wordt vervangen door:

„Het besluit van de ECB al dan niet een niet-nalevingsprocedure in te stellen wordt ofwel op eigen initiatief genomen ofwel op basis van een motie daartoe die bij de ECB is ingediend door de bevoegde nationale centrale bank van de lidstaat in wiens rechtsgebied de vermeende niet-naleving zich heeft voorgedaan.”;

b)

lid 10 wordt vervangen door:

„Als de niet-naleving uitsluitend verband houdt met een krachtens de ESCB-statuten en het Verdrag aan het ESCB of de ECB opgedragen taak, kan een niet-nalevingsprocedure alleen op grond van deze verordening worden ingeleid, ongeacht eventuele bestaande nationale wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen die voorzien in een aparte procedure. Als de niet-naleving tevens verband houdt met een of meer gebieden die buiten de bevoegdheid van het ESCB of de ECB vallen, bestaat het recht om een niet-nalevingsprocedure krachtens deze verordening in te leiden ongeacht enig recht van een bevoegde nationale instantie om andere procedures in te leiden in verband met deze buiten de bevoegdheid van het ESCB of de ECB vallende gebieden. Deze bepaling geldt onverminderd de toepassing van het strafrecht en de bevoegdheden op het gebied van bedrijfseconomisch toezicht in de deelnemende lidstaten, in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad.”.

5)

De volgende artikelen 4 bis tot en met 4 quater worden ingevoegd:

„Artikel 4 bis

Specifieke regels met betrekking tot de bovengrenzen van sancties die zijn opgelegd door de ECB in de uitoefening van haar toezichttaken

1.   In afwijking van artikel 2, lid 1, dient de ECB, in geval van niet-naleving van besluiten en verordeningen die door de ECB zijn vastgesteld in het kader van de uitoefening van haar toezichttaken, bij het opleggen van boeten en dwangsommen de volgende maxima in acht te nemen:

a)

boeten bedragen ten hoogste tweemaal het bedrag van de behaalde winsten of vermeden verliezen als gevolg van de niet-naleving indien deze kunnen worden bepaald, of 10 % van de totale jaaromzet van de onderneming;

b)

dwangsommen bedragen ten hoogste 5 % van de gemiddelde dagomzet per dag dat de niet-naleving voortduurt. Dwangsommen kunnen gedurende maximaal zes maanden worden opgelegd vanaf de datum die is bepaald in het besluit waarbij de dwangsom is opgelegd.

2.   Voor de toepassing van lid 1 gelden de volgende definities: a) „jaaromzet”: de jaaromzet van een rechtspersoon, zoals gedefinieerd in relevant Unierecht, op basis van de meest recente beschikbare jaarrekening van een dergelijke persoon. Indien de onderneming een dochter is van een moederonderneming wordt de betreffende totale jaaromzet gevormd door de totale jaaromzet die blijkt uit de meest recente beschikbare geconsolideerde jaarrekening van de uiteindelijke moederonderneming in de groep die onder toezicht staat van de ECB; b) „gemiddelde dagomzet”: de jaaromzet zoals gedefinieerd onder a) en gedeeld door 365.

Artikel 4 ter

Specifieke procedurele regels voor sancties die zijn opgelegd door de ECB in de uitoefening van haar toezichttaken

1.   In afwijking van artikel 3, lid 1 tot en met 8, zijn de regels die in dit artikel zijn vastgesteld van toepassing op niet-naleving van besluiten en verordeningen die door de ECB zijn vastgesteld in de uitoefening van haar toezichttaken.

2.   Nadat de niet-nalevingsprocedure is afgerond in overeenstemming met de regels die door de ECB vastgesteld worden op basis van artikel 6, lid 2, legt de Raad van toezicht een compleet ontwerpbesluit tot oplegging van een sanctie aan de betreffende onderneming voor aan de Raad van bestuur, in overeenstemming met de procedure die is vastgelegd in artikel 26, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1024/2013. Voorafgaande aan de indiening door de Raad van toezicht van het complete ontwerpbesluit aan de Raad van bestuur vindt een hoorzitting plaats met betrekking tot de vermeende niet-naleving door de betreffende onderneming.

3.   De betreffende onderneming heeft het recht om een verzoek in te dienen tot toetsing door de Administratieve Raad voor toetsing van het besluit krachtens lid 2 dat is genomen door de Raad van bestuur, in overeenstemming met de procedure die is vastgesteld in artikel 24 van Verordening (EU) nr. 1024/2013.

Artikel 4 quater

Specifieke termijnen administratieve boeten die zijn opgelegd door de ECB in de uitoefening van haar toezichttaken

1.   In afwijking van artikel 4 vervalt het recht tot het nemen van een besluit tot oplegging van een administratieve boete met betrekking tot niet-naleving van rechtstreeks toepasselijke Unierechthandelingen alsmede besluiten en verordeningen die door de ECB zijn vastgesteld in de uitoefening van haar toezicht taken vijf jaar nadat de niet-naleving zich heeft voorgedaan of, in een geval van voortdurende niet-naleving, vijf jaar nadat de niet-naleving eindigde.

2.   Acties die door de ECB worden ondernomen in het kader van het onderzoek van of procedures met betrekking tot niet-naleving hebben als gevolg dat de in lid 1 bedoelde termijn wordt gestuit. De verjaringstermijn wordt gestuit met ingang van de datum waarop de betreffende onder toezicht staande entiteit in kennis wordt gesteld van de actie. Iedere stuiting zorgt ervoor dat de termijn opnieuw aanvangt. De termijn is echter niet langer dan een periode van tien jaar nadat de niet-naleving zich voordeed of, in een geval van voortdurende niet-naleving, tien jaar nadat de niet-naleving eindigde.

3.   De in de voorgaande leden beschreven termijnen kunnen verlengd worden indien: a) een besluit van de Raad van bestuur onderworpen is aan toetsing door de Administratieve Raad voor toetsing of onderwerp is van een beroepsprocedure bij het Hof van Justitie van de Europese Unie; of b) een strafrechtelijke procedure aanhangig is tegen de betreffende onderneming met betrekking tot dezelfde feiten. In dat geval worden de in de vorige leden beschreven termijnen verlengd met een periode die benodigd is voor de toetsing van het besluit door de Administratieve Raad voor toetsing of het Hof van Justitie of totdat de strafrechtelijke procedure tegen de betreffende onderneming is beëindigd.

4.   Een handeling van de ECB die bedoeld is om betaling af te dwingen of ter handhaving van betalingstermijnen en -voorwaarden op basis van de opgelegde administratieve boete heeft als gevolg dat de verjaringstermijn voor de handhaving van de sancties wordt gestuit. Het recht van de ECB tot handhaving van een besluit tot oplegging van een administratieve boete verjaart vijf jaar nadat een dergelijk besluit is vastgesteld. De verjaringstermijn voor de handhaving van administratieve boeten wordt opgeschort:

a)

totdat de uiterste termijn voor betaling van de opgelegde administratieve boete is verstreken;

b)

indien handhaving van betaling van de opgelegde administratieve boete is opgeschort als gevolg van een besluit van de Raad van bestuur of van het Hof van Justitie.”

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op [datum].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten, zulks overeenkomstig het Verdrag.”

Gedaan te Frankfurt am Main, 16 april 2014.

De president van de ECB

Mario DRAGHI


(1)  Verordening (EG) nr. 2532/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot de bevoegdheid van de ECB om sancties op te leggen (PB L 318 van 27.11.1998, blz. 4). De Europese Centrale Bank legde al eerder haar Aanbeveling ECB/1998/9 voor een verordening van de Raad met betrekking tot de bevoegdheid van de Europese Centrale Bank om sancties op te leggen (PB C 246 van 6.8.1998, blz. 9) voor aan de Raad.

(2)  Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63).

(3)  Artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1024/2013.

(4)  Artikel 18, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1024/2013.

(5)  Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2014 tot vaststelling van een kader voor samenwerking binnen het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme tussen de Europese Centrale Bank en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (GTM-kaderverordening) (ECB/2014/17) (PB L 141 van 14.5.2014, blz. 1).

(6)  Zie bijvoorbeeld de tweede alinea van artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) Nr. 946/2012 van de Commissie van 12 juli 2012 ter aanvulling van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad met procedureregels betreffende door de Europese Autoriteit voor effecten en markten aan ratingbureaus opgelegde geldboetes, met inbegrip van bepalingen inzake het recht van verweer en termijnbepalingen (PB L 282 van 16.10.2012, blz. 23); artikel 66, lid 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1); artikel 16, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 646/2012 van de Commissie van 16 juli 2012 houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake boeten en dwangsommen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 187 van 17.7.2012, blz. 29); artikel 36 ter, lid 1, van Verordening (EU) nr. 513/2011 van 11 mei 2011 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1060/2009 inzake ratingbureaus (PB L 145 van 31.5.2011, blz. 30); artikel 25, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG (PB L 79 van 19.3.2008, blz. 1); artikel 15 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de „EG-concentratieverordening”) (PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1); artikel 24 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1).

(7)  Zie basisbeginsel 1, meer specifiek essentieel criterium 6, sub b), en basisbeginsel 11, meer specifiek essentieel criterium 7 van de basisbeginselen voor effectief banktoezicht van het Bazels Comité voor bankentoezicht van september 2012: beide vereisen dat voor een effectief systeem van banktoezicht duidelijke verantwoordelijkheden en doelen moeten worden vastgelegd voor iedere autoriteit die betrokken is bij het toezicht van banken en bankgroepen, inclusief de bevoegdheid van de toezichthouder om verscheidene sancties op te leggen, en vereisen tevens dat de toezichthouder een aantal toereikende toezichtinstrumenten tot zijn beschikking heeft waarmee tijdige corrigerende acties kunnen worden gerealiseerd, inclusief het opleggen van sancties aan banken. Beschikbaar op de website van de Bank voor internationale betalingen: www.bis.org

(8)  Verordening (EG) nr. 2532/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot de bevoegdheid van de ECB om sancties op te leggen (PB L 318 van 27.11.1998, blz. 4).

(9)  Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63).


Naar boven