EUR-Lex De toegang tot het recht van de Europese Unie

Terug naar de EUR-Lex homepage

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 02014O0031-20200518

Geconsolideerde tekst: Richtsnoer van de Europese Centrale Bank 9 juli 2014 inzake aanvullende tijdelijke maatregelen betreffende herfinancieringstransacties van het Eurosysteem en de beleenbaarheid van onderpand en tot wijziging van Richtsnoer ECB/2007/9 (herschikking) (ECB/2014/31) (2014/528/EU)

ELI: http://data.europa.eu/eli/guideline/2014/528/2020-05-18

02014O0031 — NL — 18.05.2020 — 006.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

RICHTSNOER VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

9 juli 2014

inzake aanvullende tijdelijke maatregelen betreffende herfinancieringstransacties van het Eurosysteem en de beleenbaarheid van onderpand en tot wijziging van Richtsnoer ECB/2007/9

(herschikking)

(ECB/2014/31)

(2014/528/EU)

(PB L 240 van 13.8.2014, blz. 28)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

 M1

RICHTSNOER VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK van 19 november 2014

  L 348

27

4.12.2014

►M2

RICHTSNOER (EU) 2016/2300 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK van 2 november 2016

  L 344

123

17.12.2016

►M3

RICHTSNOER (EU) 2018/572 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK van 7 februari 2018

  L 95

49

13.4.2018

►M4

RICHTSNOER (EU) 2019/1034 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK van 10 mei 2019

  L 167

79

24.6.2019

►M5

RICHTSNOER (EU) 2020/515 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK van 7 april 2020

  L 110I

26

8.4.2020

►M6

RICHTSNOER (EU) 2020/634 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK van 7 mei 2020

  L 148

10

11.5.2020




▼B

RICHTSNOER VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

9 juli 2014

inzake aanvullende tijdelijke maatregelen betreffende herfinancieringstransacties van het Eurosysteem en de beleenbaarheid van onderpand en tot wijziging van Richtsnoer ECB/2007/9

(herschikking)

(ECB/2014/31)

(2014/528/EU)



Artikel 1

Aanvullende met herfinancieringstransacties en beleenbaar onderpand verband houdende maatregelen

1.  De regels voor het verrichten van monetairebeleidstransacties van het Eurosysteem en de beleenbaarheidscriteria voor onderpand zoals vastgelegd in dit richtsnoer zijn in samenhang met Richtsnoer ECB/2011/14 van toepassing.

2.  Dit richtsnoer geldt bij een discrepantie tussen dit richtsnoer en Richtsnoer ECB/2011/14, zoals op nationaal niveau door de NCB's uitgevoerd. De NCB's blijven alle bepalingen van Richtsnoer ECB/2011/14 ongewijzigd toepassen, tenzij dit richtsnoer anderszins bepaalt.

▼M4 —————

▼B

Artikel 2

Mogelijkheid tot verlaging van het bedrag van langerlopende herfinancieringstransacties, dan wel tot beëindiging van deze transacties

1.  Het Eurosysteem kan besluiten dat wederpartijen voor de vervaldag onder bepaalde voorwaarden het bedrag van bepaalde langerlopende herfinancieringstransacties kunnen verlagen, dan wel deze transacties kunnen beëindigen (die vroegtijdige verlaging of beëindiging worden gezamenlijk „vroegtijdige aflossing” genoemd). De tenderaankondiging vermeldt of de mogelijkheid tot verlaging van het bedrag van de betrokken transacties, dan wel de beëindiging van de betrokken transacties, voor de vervaldag van toepassing is, alsook vanaf welke datum die keuzemogelijkheid geëffectueerd kan worden. Deze informatie kan eveneens op een andere door het Eurosysteem passend geachte wijze verstrekt worden.

2.  Een wederpartij kan besluiten voor de vervaldag het bedrag van de langerlopende herfinancieringstransacties te verlagen, dan wel deze transacties te beëindigen, door de betrokken NCB in kennis te stellen van het bedrag dat zij uit hoofde van de procedure tot vroegtijdige aflossing wil voldoen, alsook van de datum waarop zij die vroegtijdige aflossing wil effectueren, zulks tenminste één week voorafgaande aan de datum van vroegtijdige aflossing. Tenzij anders aangegeven door het Eurosysteem, kan vroegtijdige aflossing op elke dag geëffectueerd worden die samenvalt met de afwikkelingsdag van een basis-herfinancieringstransactie van het Eurosysteem, mits de wederpartij de in deze paragraaf aangeduide inkennisstelling tenminste één week voor die datum effectueert.

3.  De in lid 2 genoemde inkennisstelling wordt voor de wederpartij één week voor de voornoemde datum van vroegtijdige aflossing bindend. Indien de wederpartij het op de vervaldag uit hoofde van de procedure voor vroegtijdige aflossing verschuldigde bedrag niet of gedeeltelijk voldoet, kan zulks resulteren in de oplegging van een geldboete zoals vermeld in afdeling 1 van appendix 6 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14. De bepalingen van afdeling 1 van appendix 6 die toepasselijk zijn op het schenden van regels inzake tendertransacties zijn van toepassing, indien een wederpartij op de in lid 2 genoemde datum van vroegtijdige aflossing het dan verschuldigde bedrag niet of gedeeltelijk voldoet. De oplegging van een geldboete geschiedt zonder afbreuk te doen aan het recht van de NCB om ingeval van een tekortkoming in de nakoming de in bijlage II bij Richtsnoer ECB/2011/14 vastgelegde verhaalsmogelijkheden uit te oefenen.

Artikel 3

Aanvullende toelating van bepaalde effecten op onderpand van activa

1.  Naast de uit hoofde van hoofdstuk 6 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14 beleenbare effecten op onderpand van activa, komen effecten op onderpand van activa die niet voldoen aan de kredietbeoordelingsvereisten van afdeling 6.3 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14, maar voor het overige voldoen aan alle op effecten op onderpand van activa uit hoofde van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14 toepasselijke beleenbaarheidscriteria, in aanmerking als onderpand voor monetairebeleidstransacties van het Eurosysteem, mits zij twee ratings hebben van minstens „triple-B” ( 1 ) van enige voor de uitgifte toegelaten externe kredietbeoordelingsinstelling. Zij voldoen tevens aan de volgende voorwaarden:

a) 

de kasstroom genererende activa die dienen als onderpand voor de effecten op onderpand van activa behoren tot één van de volgende activacategorieën: i) hypothecair krediet; ii) leningen aan kleine en middelgrote bedrijven (kmo's); ►M3  ————— ◄ iv) autoleningen; v) ontvangen leasingbedragen; vi) consumentenkrediet; viii) kredietkaartontvangsten

b) 

geen vermenging van uiteenlopende activacategorieën bij de kasstroom genererende activa;

c) 

de kasstroom genererende activa die dienen als onderpand voor de effecten op onderpand van activa, omvatten geen leningen die:

i) 

ten tijde van de uitgifte van de effecten op onderpand van activa oninbaar zijn;

ii) 

oninbaar zijn bij de opname onder effecten op onderpand van activa gedurende de looptijd van de effecten op onderpand van activa, bijvoorbeeld middels substitutie of vervanging van de kasstroom genererende activa;

iii) 

op enig tijdstip gestructureerd, gesyndiceerd of van hefboomfinanciering voorzien zijn;

d) 

de transactiedocumentatie inzake effecten op onderpand van activa omvat schuldendienstcontinuïteitsbepalingen.

▼M2

2.  Op effecten op onderpand van activa zoals bedoeld in lid 1, die geen twee publieke ratings hebben van minstens kredietkwaliteitscategorie 2 in de geharmoniseerde ratingschaal van het Eurosysteem overeenkomstig artikel 82, lid 1, onder b), van Richtsnoer (EU) 2015/510 van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/60) ( 2 ), is een surpluspercentage van toepassing dat afhankelijk is van hun gewogen gemiddelde restlooptijd zoals uiteengezet in bijlage II bis.

▼M2

2 bis.  De gewogen gemiddelde restlooptijd van de seniortranche van een effect op onderpand van activa is naar schatting de verwachte gewogen gemiddelde restlooptijd tot de gedane terugbetaling voor die tranche. Voor behouden effecten op onderpand van activa gaat de berekening van de gewogen gemiddelde restlooptijd ervan uit dat de call options van de emittent niet zullen worden uitgeoefend.

▼M2 —————

▼B

4.  Een wederpartij mag uit hoofde van lid 1 beleenbare effecten op onderpand van activa niet als onderpand aanbieden, indien de wederpartij of enige derde waarmee zij nauwe banden heeft, rentehedging aanbiedt met betrekking tot die effecten op onderpand van activa.

▼M2

5.  Een NCB kan als onderpand voor monetairbeleidstransacties van het Eurosysteem effecten op onderpand van activa aanvaarden waarvan de onderliggende activa hypotheekleningen op niet-zakelijk onroerend goed omvatten of leningen aan KMO's, of beide, en die niet voldoen aan de kredietbeoordelingsvereisten van hoofdstuk 2 van titel II van deel vier van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60), noch aan de in lid 1, onder a) tot en met d), en in lid 4 genoemde vereisten, maar voor het overige voldoen aan alle op effecten op onderpand van activa toepasselijke beleenbaarheidscriteria uit hoofde van Richtsnoer ECB/2014/60, en twee publieke ratings hebben van minstens kredietkwaliteitscategorie 3 in de geharmoniseerde ratingschaal van het Eurosysteem. Die effecten op onderpand van activa worden beperkt tot de voor 20 juni 2012 uitgegeven effecten op onderpand van activa, op welke effecten op onderpand van activa een surpluspercentage van toepassing is dat afhankelijk is van hun gewogen gemiddelde restlooptijd, zoals uiteengezet in bijlage II bis.

▼M2 —————

▼B

7.  Voor de toepassing van dit artikel gelden de volgende definities:

a)

„woninghypotheek” : afgezien van leningen met woninghypotheken als onderpand, omvat woninghypotheek gegarandeerde leningen voor woningen (zonder een hypotheek) indien de garantie bij verzuim direct verschuldigd is. Dergelijke garanties kunnen verschillende contractuele vormen aannemen, waaronder verzekeringscontracten, mits ze verstrekt worden door een entiteit uit de publieke sector of een financiële instelling die onder publiek toezicht staat. De kredietbeoordeling van de garant ter fine van dergelijke garanties dient gedurende de looptijd van de transactie te voldoen aan kredietkwaliteitsstap 3 van de geharmoniseerde ratingschaal van het Eurosysteem;

b)

„kleine onderneming” en „middelgrote onderneming” : een entiteit die een economische activiteit uitoefent, ongeacht de rechtsvorm, indien de omzet van die entiteit, of indien de entiteit deel is van een geconsolideerde groep, de omzet van de geconsolideerde groep, lager is dan 50 miljoen EUR;

c)

„niet-renderende lening” : omvat leningen met een achterstalligheid van 90 dagen of meer bij interest of hoofdsom en waarbij de debiteur in verzuim is, zoals bepaald in artikel 178 van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 3 ), of indien gegronde twijfel bestaat aan de volledige voldoening;

d)

„gestructureerde lening” : een structuur met achtergestelde kredietvorderingen;

e)

„syndicaatslening” : een door een groep van leninggevers in een leningssyndicaat verstrekte lening;

f)

„hefboomfinancieringslening” : een lening die wordt verstrekt aan een onderneming met een reeds aanzienlijke schuldenlast, bijvoorbeeld een buy-out of een overnamefinanciering, waarbij de lening strekt tot verkrijging van aandelen van een onderneming die tevens de debiteur van de lening is;

▼M2

g)

„schuldendienstcontinuïteitsbepalingen” : bepalingen in de juridische documentatie van een effect op onderpand van activa die voorzien in hetzij de vervanging van de beheerder ofwel voorzien in een facilitator die zorgt voor vervanging van de beheerder (bij gebreke van bepalingen inzake vervanging van de beheerder). Indien er bepalingen inzake een facilitator voor vervanging van de beheerder zijn opgenomen, moet een facilitator voor vervanging van de beheerder benoemd worden, die een geschikte vervanger van de beheerder moet vinden, zulks binnen zestig dagen nadat de voorwaarde voor vervanging is vervuld, zulks om tijdige betaling en aflossing van het effect op onderpand van activa te verzekeren. Deze bepalingen moeten ook voorwaarden bevatten voor de vervanging van de beheerder en de benoeming van een vervanger, welke voorwaarden al dan niet gebaseerd kunnen zijn op ratings, bijvoorbeeld niet-nakoming van verplichtingen door de huidige beheerder. Indien er bepalingen inzake de vervanging van de beheerder zijn opgenomen, onderhoudt de vervanger van de beheerder geen nauwe banden met de beheerder. Indien er bepalingen inzake een facilitator voor vervanging van de beheerder zijn opgenomen, onderhouden de beheerders, de facilitator voor vervanging van de beheerder en de bank waar de emittent een rekening aanhoudt, tegelijkertijd geen nauwe banden met elkaar;

▼M2

h)

„nauwe banden” : heeft dezelfde betekenis als bedoeld in artikel 138, lid 2, van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60);

i)

„behouden gemobiliseerde effecten op onderpand van activa” : effecten op onderpand van activa aangewend voor meer dan 75 % van het uitstaande nominale bedrag, zulks door een wederpartij die het effect op onderpand van activa heeft uitgegeven of door entiteiten die nauwe banden onderhouden met de initiator.

▼B

Artikel 4

Aanvullende toelating van bepaalde kredietvorderingen

1.  Een NCB kan als onderpand voor monetairebeleidstransacties van het Eurosysteem kredietvorderingen aanvaarden die niet voldoen aan de beleenbaarheidscriteria van het Eurosysteem.

2.  Een NCB die besluit overeenkomstig lid 1 kredietvorderingen te aanvaarden, stelt daartoe beleenbaarheidscriteria en risicobeheersmaatregelen op middels geëxpliciteerde afwijkingen van de vereisten van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14. Die beleenbaarheidscriteria en risicobeheersmaatregelen omvatten het criterium dat kredietvorderingen zijn onderworpen aan de wetgeving van de lidstaat van de NCB die de beleenbaarheidscriteria en risicobeheersmaatregelen opstelt. De beleenbaarheidscriteria en risicobeheersmaatregelen zijn onderworpen aan voorafgaande goedkeuring door de Raad van bestuur.

3.  In uitzonderlijke omstandigheden kunnen NCB's, mits verkregen voorafgaande goedkeuring door de Raad van bestuur, kredietvorderingen aanvaarden:

a) 

in het kader van toepassing van de beleenbaarheidscriteria en risicobeheersmaatregelen die een andere NCB heeft opgesteld op grond van lid 1 en 2, of

b) 

die worden beheerst door het recht van een andere lidstaat dan de lidstaat waarin de accepterende NCB is gevestigd;

c) 

die zijn opgenomen in een pool van kredietvorderingen of onroerend goed als onderpand hebben, indien het recht dat van toepassing is op de kredietvordering of de betreffende debiteur (of de garant indien toepasselijk) het recht is van een andere lidstaat dan de lidstaat waarin de accepterende NCB is gevestigd.

4.  Een andere NCB verleent slechts bijstand aan een NCB die overeenkomstig lid 1 kredietvorderingen aanvaardt, indien zulks bilateraal tussen beide NCB's is overeengekomen en mits verkregen voorafgaande goedkeuring door de Raad van bestuur.

Artikel 5

Aanvaarding van bepaalde kortlopende schuldinstrumenten

1.  Een NCB kan als onderpand voor monetairebeleidstransacties van het Eurosysteem bepaalde kortlopende schuldinstrumenten aanvaarden die niet voldoen aan de beleenbaarheidscriteria van het Eurosysteem voor verhandelbare activa zoals bedoeld in bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14.

2.  NCB's die besluiten kortlopende schuldinstrumenten overeenkomstig lid 1 te aanvaarden, stellen daartoe de beleenbaarheidscriteria en risicobeheersmaatregelen op, mits zij voldoen aan de door de Raad van bestuur vastgestelde normen. Die beleenbaarheidscriteria en risicobeheersmaatregelen omvatten de volgende op kortlopende schuldinstrumenten toepasselijke criteria:

a) 

zij zijn uitgegeven door in het eurogebied gevestigde niet-financiële vennootschappen ( 4 ). De garant van het kortlopende schuldinstrument (indien toepasselijk) moet eveneens een in het eurogebied gevestigde niet-financiële vennootschap zijn, tenzij voor het kortlopende schuldinstrument geen garantie vereist is om aan de hoge kredietstandaards te voldoen, zoals bepaald in alinea d);

b) 

zij worden niet toegelaten tot de handel op een markt die het Eurosysteem als aanvaardbaar beschouwt, zoals bedoeld in afdeling 6.2.1.5 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14;

c) 

zij luiden in euro;

d) 

zij voldoen aan de vereisten van hoge kredietstandaards die de betrokken NCB heeft opgesteld en welke in de plaats treden van de vereisten zoals vastgelegd afdeling 6.3.2 en 6.3.3 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14;

e) 

tenzij anders bepaald in alinea a) tot en met d), voldoen zij aan de beleenbaarheidsvereisten van het Eurosysteem voor verhandelbare activa zoals vastgelegd in bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14.

3.  Tenzij uit hoofde van een bilaterale overeenkomst met een andere NCB, kan een NCB uit hoofde van lid 1 en 2 geen kortlopende schuldinstrumenten aanvaarden die in het eurogebied zijn uitgegeven:

a) 

bij die andere NCB, of

b) 

bij een centrale effectenbewaarinstelling die i) het Eurosysteem positief heeft beoordeeld krachtens standaards en beoordelingsprocedures zoals bedoeld in het „Framework for the assessment of securities settlement systems and links to determine their eligibility for use in Eurosystem credit operations” ( 5 ), en ii) is gevestigd in de eurogebiedlidstaat waarin de andere NCB gevestigd is.

4.  Binnen het kader van dit artikel wordt onder „kortlopende schuldinstrumenten” schuldinstrumenten verstaan met een looptijd van hoogstens 365 dagen bij uitgifte en op enig tijdstip daarna.

▼M4 —————

▼B

Artikel 7

Toelating van bepaalde in Britse pond, yen of US dollar luidende activa als beleenbaar onderpand

1.  De in afdeling 6.2.1 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14 beschreven verhandelbare schuldinstrumenten, vormen, indien luidend in Britse pond, yen of US dollar, beleenbaar onderpand voor monetairebeleidstransacties van het Eurosysteem mits: a) deze in het eurogebied worden uitgegeven en aangehouden/afgewikkeld; b) de emittent is gevestigd in de Europese Economische Ruimte, en c) deze voldoen aan alle overige beleenbaarheidscriteria van afdeling 6.2.1 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14.

2.  Het Eurosysteem past op die verhandelbare schuldinstrumenten de volgende waarderingsverlagingen toe: a) een verlaging van 16 % op in Britse pond of US dollar luidende activa, en b) een verlaging van 26 % op in yen luidende activa.

3.  In lid 1 aangeduide verhandelbare schuldinstrumenten met coupons die gekoppeld zijn aan één geldmarktrente in de denominatievaluta, of aan inflatie-indexen zonder discrete marge, zonder margeaanwas (range accrual), clickcoupons (ratchets) of gelijkaardige complexe structuren voor het betrokken land, zijn eveneens beleenbaar onderpand voor monetairebeleidstransacties van het Eurosysteem.

4.  Na goedkeuring door de Raad van bestuur kan de ECB op haar website www.ecb.europa.eu een lijst openbaar maken van overige benchmark vreemde-valuta rentes als aanvulling op de in lid 3 genoemde.

5.  Op de in vreemde valuta luidende verhandelbare activa zijn slechts de artikelen 1, 3, 6, 7 en 9 van dit richtsnoer van toepassing.

Artikel 8

Opschorting van de vereisten voor kredietkwaliteitsdrempels voor bepaalde verhandelbare instrumenten

1.  De minimumvereisten van het Eurosysteem voor kredietkwaliteitsdrempels, zoals vastgelegd in de regels inzake het kredietbeoordelingskader van het Eurosysteem voor verhandelbare activa, zulks in afdeling 6.3.2 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14, worden overeenkomstig lid 2 opgeschort.

▼M4

2.  Overeenkomstig een daartoe strekkend besluit van de Raad van bestuur is de kredietkwaliteitsdrempel van het Eurosysteem niet van toepassing op verhandelbare schuldbewijzen die zijn uitgegeven door, dan wel volledig worden gegarandeerd door centrale regeringen van eurogebiedlidstaten uit hoofde van een programma van de Europese Unie/het Internationaal Monetair Fonds, zolang de Raad van bestuur van oordeel is dat een dergelijke lidstaat voldoet aan de voorwaarde voor het programma inzake financiële steun en/of het macro-economische programma.

▼M4 —————

▼M5

Artikel 8 bis

Aanvaarding van door de Helleense Republiek uitgegeven verhandelbare schuldbewijzen

1.  NCB's mogen als onderpand voor krediettransacties van het Eurosysteem door de centrale overheid van de Helleense Republiek uitgegeven verhandelbare schuldbewijzen aanvaarden die niet voldoen aan de kredietkwaliteitsvereisten voor verhandelbare activa van het Eurosysteem zoals bedoeld in deel vier, titel II, hoofdstuk 2, de artikelen 59 en 71, van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60), op voorwaarde dat deze instrumenten voldoen aan alle andere beleenbaarheidscriteria voor verhandelbare activa die zijn neergelegd in Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60).

2.  Op de schuldbewijzen, als bedoeld in het eerste lid, die door de NCB’s als onderpand zijn aanvaard, zijn de in bijlage II ter bij dit richtsnoer vastgestelde surpluspercentages van toepassing.

▼M6

Artikel 8 ter

Toelating van bepaalde op 7 april 2020 in aanmerking komende verhandelbare activa en emittenten

1.  De in dit richtsnoer gebruikte termen hebben dezelfde betekenis als in Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60).

2.  Niettegenstaande de bepalingen van artikel 59, lid 3, artikel 71 en artikel 82, lid 1, onder a), van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60), vormen verhandelbare activa — met uitzondering van effecten op onderpand van activa — die zijn uitgegeven op of vóór 7 april 2020 en die op 7 april 2020 een openbare kredietbeoordeling hadden die werd afgegeven door ten minste één aanvaard EKBI-systeem en die voldeed aan de minimumkredietkwaliteitsvereisten van het Eurosysteem, beleenbaar onderpand voor krediettransacties van het Eurosysteem, op voorwaarde dat zij na 7 april 2020 te allen tijde:

a) 

een openbare kredietbeoordeling hebben die is afgegeven door ten minste één aanvaard EKBI-systeem en die voldoet aan ten minste kredietkwaliteitscategorie 5 van de geharmoniseerde ratingschaal van het Eurosysteem, en

b) 

blijven voldoen aan alle andere beleenbaarheidscriteria die op verhandelbare activa van toepassing zijn, als neergelegd in Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60).

Om elke twijfel te voorkomen, wordt de openbare kredietbeoordeling van 7 april 2020, als bedoeld in dit lid, door het Eurosysteem bepaald op basis van de regels van artikel 82, lid 1, onder a), artikel 82, lid 2, artikel 83, artikel 84, onder a) en b), artikel 85 en artikel 86 van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60).

3.  Indien op basis van een EKBI-beoordeling van emittenten of een EKBI-beoordeling van garanten is vastgesteld dat een verhandelbaar activum op 7 april 2020 voldoet aan de minimumkredietkwaliteitsvereisten van het Eurosysteem, vormt dat verhandelbaar activum beleenbaar onderpand voor krediettransacties van het Eurosysteem, mits te allen tijde na 7 april 2020:

a) 

de EKBI-beoordeling van emittenten of de EKBI-beoordeling van garanten, naargelang het geval, voor dat verhandelbare activum voldoet aan ten minste kredietkwaliteitscategorie 5 van de geharmoniseerde ratingschaal van het Eurosysteem, en

b) 

dat verhandelbaar activum blijft voldoen aan alle andere beleenbaarheidscriteria die op verhandelbare activa van toepassing zijn, als neergelegd in Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60).

4.  Verhandelbare activa — met uitzondering van effecten op onderpand van activa — die na 7 april 2020 zijn uitgegeven en waarvan de emittent of garant, naar gelang het geval, op 7 april een openbare kredietbeoordeling had die werd afgegeven door ten minste één aanvaard EKBI-systeem en die voldeed aan de minimumkredietkwaliteitsvereisten van het Eurosysteem, vormen beleenbaar onderpand voor krediettransacties van het Eurosysteem, mits te tijde na 7 april 2020:

a) 

die verhandelbare activa een openbare kredietbeoordeling hebben die door ten minste één aanvaard EKBI-systeem is afgegeven en die ten minste aan kredietkwaliteitscategorie 5 van de geharmoniseerde ratingschaal van het Eurosysteem vodoet, en

b) 

die verhandelbare activa voldoen aan alle andere beleenbaarheidscriteria die op verhandelbare activa van toepassing zijn, als neergelegd in Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60).

Om elke twijfel te voorkomen, wordt de in punt a) van dit lid bedoelde openbare kredietbeoordeling door het Eurosysteem bepaald op basis van de regels van artikel 82, lid 1, onder a), artikel 82, lid 2, artikel 83, artikel 84, onder a) en b), artikel 85 en artikel 86 van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60).

5.  Gedekte obligaties die na 7 april 2020 zijn uitgegeven uit hoofde van een programma voor gedekte obligaties dat op 7 april 2020 een eigen kredietbeoordeling had die werd afgegeven door ten minste één aanvaard EKBI-systeem en die voldeed aan de minimumkredietkwaliteitsvereisten van het Eurosysteem, vormen beleenbaar onderpand voor krediettransacties van het Eurosysteem, mits:

a) 

het programma voor gedekte obligaties te allen tijde na 7 april 2020 een openbare kredietbeoordeling heeft die werd afgegeven door ten minste één aanvaard EKBI-systeem en die voldoet aan ten minste kredietkwaliteitscategorie 5 van de geharmoniseerde ratingschaal van het Eurosysteem, en

b) 

deze gedekte obligaties blijven voldoen aan alle andere beleenbaarheidscriteria die op gedekte obligaties van toepassing zijn, als neergelegd in Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60).

6.  De in artikel 87, lid 2, van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60) bedoelde verhandelbare activa die op 7 april 2020 geen door een aanvaard EKBI-systeem afgegeven kredietbeoordeling hadden, maar die op 7 april 2020 beschikten over een stilzwijgende, door het Eurosysteem afgeleide kredietbeoordeling overeenkomstig de in artikel 87, leden 1 en 2, van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60) neergelegde regels en die voldeed aan de kredietkwaliteitsvereisten van het Eurosysteem, vormen, ongeacht hun uitgiftedatum, beleenbaar onderpand voor krediettransacties van het Eurosysteem, mits te allen tijde na 7 april 2020:

a) 

de emittent of garant, naar gelang het geval, van deze verhandelbare activa ten minste voldoet aan een kredietkwaliteitsvereiste die overeenkomt met kredietkwaliteitscategorie 5 van de geharmoniseerde ratingschaal van het Eurosysteem, en

b) 

deze verhandelbare activa voldoen aan alle andere beleenbaarheidscriteria die op verhandelbare activa van toepassing zijn, als neergelegd in Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60).

7.  Niettegenstaande de bepalingen van artikel 59, lid 3, artikel 71 en artikel 82, lid 1, onder b), van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60), vormen effecten op onderpand van activa die op of vóór 7 april 2020 zijn uitgegeven en die op 7 april 2020 ten minste twee openbare kredietbeoordelingen hadden die elk werden afgegeven door een ander aanvaard EKBI-systeem en die voldeden aan de minimumkredietkwaliteitsvereisten van het Eurosysteem uit hoofde van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60), beleenbaar onderpand voor krediettransacties van het Eurosysteem, mits zij te allen tijde na 7 april 2020:

a) 

tenminste twee openbare kredietbeoordelingen hebben, elk afgegevent door ten minste één aanvaard EKBI-systeem, die voldoen aan ten minste kredietkwaliteitscategorie 4 van de geharmoniseerde ratingschaal van het Eurosysteem, en

b) 

blijven voldoen aan alle andere beleenbaarheidscriteria die van toepassing zijn op effecten op onderpand van activa, zoals neergelegd in Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60).

Om elke twijfel te voorkomen, zijn de vereisten van artikel 3, lid 1, onder a) tot en met d), en artikel 3, lid 4, van dit richtsnoer niet van toepassing op de in dit lid bedoelde effecten op onderpand van activa.

8.  Effecten op onderpand van activa die op 7 april 2020 door het Eurosysteem zijn toegelaten als beleenbaar onderpand uit hoofde van artikel 3, lid 1, van dit richtsnoer, blijven in aanmerking komen op voorwaarde dat zij na 7 april 2020 te allen tijde:

a) 

twee openbare kredietbeoordelingen hebben van ten minste kredietkwaliteitscategorie 4 in de geharmoniseerde ratingschaal van het Eurosysteem die is afgegeven door twee aanvaarde EKBI-systemen;

b) 

zij blijven voldoen aan alle andere vereisten die op de effecten op onderpand van activa van toepassing zijn uit hoofde van artikel 3, lid 1 (met uitzondering van het ratingniveau), artikel 3, lid 2 bis, en artikel 3, lid 4, van dit richtsnoer.

Om elke twijfel te voorkomen, zijn artikel 3, leden 2 en 5, van dit richtsnoer niet van toepassing op de in dit lid bedoelde effecten op onderpand van activa.

9.  Zolang zij overeenkomstig dit artikel door het Eurosysteem als beleenbaar onderpand worden toegelaten, gelden voor de in de leden 2 tot en met 6 bedoelde verhandelbare activa, met inbegrip van gedekte obligaties, de in bijlage II ter bij dit richtsnoer neergelegde surpluspercentages. Voor de in de leden 7 en 8 bedoelde effecten op onderpand van activa gelden de in bijlage II bis bij dit richtsnoer neergelegde surpluspercentages. De surpluspercentages worden berekend op basis van de actuele, op elke willekeurige dag na 7 april 2020 geldende rating overeenkomstig de in de artikelen 83 tot en met 88 van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60).neergelegde regels inzake de voorrang van EKBI-kredietbeoordelingen.

10.  Naast de in lid 9 bedoelde surpluspercentages gelden de volgende surpluspercentages:

a) 

op effecten op onderpand van activa, gedekte obligaties en ongedekte schuldinstrumenten die zijn uitgegeven door kredietinstellingen en die theoretisch worden gewaardeerd overeenkomstig de regels van artikel 134 van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60), wordt een aanvullend surpluspercentage in de vorm van een waarderingsverlaging van 4 % toegepast;

b) 

op gedekte obligaties voor eigen gebruik wordt een aanvullend surpluspercentage toegepast van i) 6,4 % op de waarde van de schuldinstrumenten die zijn ondergebracht in de kredietkwaliteitscategorieën 1 en 2, en ii) 9,6 % op de waarde van de schuldinstrumenten die zijn ondergebracht in de kredietkwaliteitscategorieën 3, 4 en 5;

c) 

voor de toepassing van punt b), wordt onder „eigen gebruik” verstaan: de indiening of het gebruik door een wederpartij van gedekte obligaties die zijn uitgegeven of gegarandeerd door de wederpartij zelf of door enige andere entiteit waarmee die wederpartij nauwe banden heeft, als bepaald overeenkomstig artikel 138 van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60);

d) 

indien het onder punt b) bedoelde aanvullende surpluspercentage niet kan worden toegepast ten aanzien van een onderpandbeheersysteem van een NCB, tripartieagent of TARGET2-Securities voor de automatische zekerheidsstelling, wordt het aanvullende surpluspercentage toegepast op de volledige uitgiftewaarde van de gedekte obligaties die gebruikt kan worden voor eigen gebruik.

11.  Om elke twijfel te voorkomen, zijn de bepalingen van dit artikel onafhankelijk van en worden deze niet in aanmerking genomen voor de beoordeling van de beleenbaarheid van rechtstreekse aankopen uit hoofde van het programma voor de aankoop van door de publieke sector uitgegeven schuldbewijzen op secundaire markten (secondary markets public sector asset programme —PSPP) ( 6 ), het derde programma voor de aankoop van gedekte obligaties (third covered bond purchase programme — CBBP3) ( 7 ), het programma voor de aankoop van effecten op onderpand van activa ( asset-backed securities purchase programme —ABSPP) ( 8 ), het aankoopprogramma bedrijfssector (corporate sector purchase programme — CSPP) ( 9 )en het pandemie-noodaankoopprogramma (pandemic emergency purchase programme — PEPP) ( 10 ).

▼B

Artikel 9

Vankrachtwording, implementatie en toepassing

1.  Dit richtsnoer wordt op 9 juli 2014 van kracht.

2.  De NCB's nemen de nodige maatregelen om te voldoen aan artikel 1, lid 3, artikel 3, lid 2, lid 3, lid 5 en lid 6, artikel 3, lid 7, onder g), artikel 4, lid 3, onder c) en artikel 8, lid 3 en passen dit richtsnoer met ingang van 20 augustus 2014 toe. Zij stellen de ECB uiterlijk 6 augustus 2014 in kennis van de teksten en de middelen in verband met artikel 1, lid 3, artikel 3, lid 2, lid 3, lid 5 en lid 6, artikel 3, lid 7, onder g), artikel 4, lid 3, onder c) en artikel 8, lid 3 uiterlijk 6 augustus 2014, en voorts maatregelen in verband met artikel 5 overeenkomstig de door de Raad van bestuur vastgestelde procedures.

▼M4 —————

▼B

Artikel 10

Wijzigingen van Richtsnoer ECB/2007/9

In deel 5 van bijlage III wordt de alinea na tabel 2 als volgt vervangen:

„Berekening van de vaste aftrek voor controledoeleinden (R6):

Vaste aftrek: de aftrek geldt voor iedere kredietinstelling. Iedere kredietinstelling trekt een maximum vaste aftrek af om de administratieve kosten voor het beheer van zeer geringe reservevereisten terug te dringen. Indien [reservebasis × reserveratio] minder is dan100 000  EUR, is de vaste aftrek gelijk aan [reservebasis × reserveratio]. Indien [reservebasis × reserveratio] groter is dan of gelijk aan 100 000  EUR, is de vaste aftrek gelijk aan 100 000  EUR. instellingen die het is toegestaan als een groep op geconsolideerde basis statistische gegevens te rapporteren (zoals gedefinieerd in deel 2, afdeling 1 van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 25/2009 (ECB/2008/32)) houden minimumreserves aan via een van de instellingen in de groep die uitsluitend als bemiddelende instelling voor deze instellingen optreedt. Overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1745/2003 van de Europese Centrale Bank van 12 september 2003 inzake de toepassing van reserveverplichtingen (ECB/2003/9) ( *1 ), heeft in het laatste geval uitsluitend de groep als geheel recht op de vaste aftrek.

De minimumreserves (of: „vereiste reserves”) worden als volgt berekend:

Minimumreserves (of: „vereiste” reserves) = reservebasis × reserveratio — vaste aftrek

De reserveratio is overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1745/2003 (ECB/2003/9) van toepassing.

Artikel 11

Intrekking

1.  Richtsnoer ECB/2013/4 wordt met ingang van 20 augustus 2014 ingetrokken.

2.  Verwijzingen naar Richtsnoer ECB/2013/4 worden geïnterpreteerd als verwijzingen naar dit richtsnoer en worden gelezen overeenkomstig de concordantietabel in bijlage IV.

Artikel 12

Geadresseerden

Dit richtsnoer is gericht tot alle centrale banken van het Eurosysteem.

▼M4 —————

▼M6




BIJLAGE II bis

Surpluspercentages (in %) toegepast op uit hoofde van artikel 3, lid 2, en artikel 8 ter van dit richtsnoer beleenbare effecten op onderpand van activa



Kredietkwaliteit

Gewogen gemiddelde restlooptijd (*1)

Surpluspercentage

Categorie 3

[0,1)

4,8

[1,3)

7,2

[3,5)

10,4

[5,7)

12,0

[7,10)

14,4

[10, ∞)

24,0

Categorie 4

[0,1)

11,2

[1,3)

15,2

[3,5)

18

[5,7)

24,8

[7,10)

30,4

[10, ∞)

43,2

(*1)   D.w.z. [0,1) gewogen gemiddelde restlooptijd korter dan één jaar, [1,3) gewogen gemiddelde restlooptijd gelijk aan of langer dan één jaar en korter dan drie jaar enz.




BIJLAGE II ter

Surpluspercentages (in %) toegepast op verhandelbare activa, m.u.v. effecten op onderpand, zoals bedoeld in de artikelen 8 bis en 8 ter



 

Categorie I

Categorie II

Categorie III

Categorie IV

Kredietkwaliteit

Restlooptijd (jaren) (*1)

Vastrentende en variabele coupon

nulcoupon

Vastrentende en variabele coupon

nulcoupon

Vastrentende en variabele coupon

nulcoupon

Vastrentende en variabele coupon

nulcoupon

Categorie 4

[0,1)

6,4

6,4

8

8

12,8

12,8

20

20

[1,3)

9,6

10,4

12

15,2

16

18,4

28

30

[3,5)

11,2

12

16

20

19,2

23,6

33,6

37,2

[5,7)

12,4

13,6

20

24,8

22,4

28,4

36,8

40,4

[7,10)

13,2

14,4

21,6

28,4

24,8

32

40

44,8

[10,∞)

14,4

16,8

23,2

31,6

26,4

34,8

41,6

46,8

Categorie 5

[0,1)

8

8

12

12

22,4

22,4

24

24

[1,3)

11,2

12

16

19,2

25,6

28

32

34

[3,5)

13,2

14

22,4

26,4

28,8

33,2

38,4

42

[5,7)

14,4

15,6

27,2

32

31,6

37,6

43,2

46,8

[7,10)

15,2

16,4

28,8

35,6

33,2

40,4

46,4

51,2

[10,∞)

16,4

18,8

30,4

38,8

33,6

42

48

53,2

(*1)   D.w.z. [0,1) resterende looptijd korter dan één jaar, [1,3) restlooptijd gelijk aan of langer dan één jaar en korter dan drie jaar enz.

▼B




BIJLAGE III

INGETROKKEN RICHTSNOER EN OPEENVOLGENDE WIJZIGINGEN ERVAN

Richtsnoer ECB/2013/4 (PB L 95 van 5.4.2013, blz. 23).

Richtsnoer ECB/2014/12 (PB L 166 van 5.6.2014, blz. 42).




BIJLAGE IV

CONCORDANTIETABEL



Richtsnoer ECB/2013/4

Dit richtsnoer

Artikelen 1 en 2

Artikelen 1 en 2

Artikel 3, leden 4 en 5

Artikel 3, leden 4 en 5

Artikel 3, lid 6

Artikel 3, lid 7

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 3, leden 6 en 1

Artikel 3, lid 7, onder a)

Artikel 3, leden 6 en 2

Artikel 3, lid 7, onder b)

Artikel 3, leden 6 en 3

Artikel 3, lid 7, onder c)

Artikel 3, leden 6 en 4

Artikel 3, lid 7, onder d)

Artikel 3, leden 6 en 5

Artikel 3, lid 7, onder e)

Artikel 3, leden 6 en 6

Artikel 3, lid 7, onder f)

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 11

Artikel 12

Richtsnoer ECB/2014/12

Dit richtsnoer

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 3

Artikel 1, lid 2

Artikel 3, lid 1

Besluit ECB/2013/22

Dit richtsnoer

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 3

Artikel 1, lid 2

Artikel 8, lid 3

Bijlage

Bijlage II

Besluit ECB/2013/36

Dit richtsnoer

Artikel 2, lid 1, onder a)

Artikel 3, lid 2

Artikel 2, lid 1, onder b)

Artikel 3, lid 3

Artikel 2, lid 2

Artikel 3, lid 5

Artikel 3, lid 2

Artikel 3, lid 7, onder g)

Artikel 3, lid 3

Artikel 3, lid 6

Artikel 4, onder c)

Artikel 4, lid 3, onder c)



( 1 ) Een „triple-B” rating is een rating van minstens „Baa3” van Moody's, „BBB-” van Fitch of Standard & Poor's of een rating van „BBBL” van DBRS.

( 2 ) Richtsnoer (EU) 2015/510 van de Europese Centrale Bank van 19 december 2014 betreffende de tenuitvoerlegging van het monetairbeleidskader van het Eurosysteem (ECB/2014/60) (algemene documentatie richtsnoer) (PB L 91 van 2.4.2015, blz. 3).

( 3 ) Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

( 4 ) Niet-financiële vennootschappen zoals bepaald in het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap (ESR 95).

( 5 ) Beschikbaar op de ECB-website: www.ecb.europa.eu.

( 6 ) Besluit (EU) 2020/188 van de Europese Centrale Bank van 3 februari 2020 inzake een programma voor de aankoop van door de publieke sector uitgegeven schuldbewijzen op secundaire markten (ECB/2020/9) (PB L 39 van 12.2.2020, blz. 12).

( 7 ) Besluit (EU) 2020/187 van de Europese Centrale Bank van 3 februari 2020 houdende de tenuitvoerlegging van het derde programma voor de aankoop van gedekte obligaties (ECB/2020/8) (PB L 39 van 12.2.2020, blz. 6).

( 8 ) Besluit (EU) 2015/5 van de Europese Centrale Bank van 19 november 2014 houdende de tenuitvoerlegging van het programma voor de aankoop van effecten op onderpand van activa (ECB/2014/45) (PB L 1 van 6.1.2015, blz. 4).

( 9 ) Besluit (EU) 2016/948 van de Europese Centrale Bank van 1 juni 2016 betreffende de tenuitvoerlegging van het aankoopprogramma bedrijfssector (ECB/2016/16) (PB L 157 van 15.6.2016, blz. 28).

( 10 ) Besluit (EU) 2020/440 van de Europese Centrale Bank van dinsdag 24 maart 2020 betreffende een tijdelijk pandemie-noodaankoopprogramma (ECB/2020/17) (PB L 91 van 25.3.2020, blz. 1).

( *1 ) PB L 250 van 2.10.2003, blz. 10.”.

Naar boven